136 WEGGAAN OF BLIJVEN
Als militairen hun vrouw meenamen naar Suriname, waren ze vermoedelijk van plan
voor langere tijd te blijven om zich na hun diensttijd als vrijburger in de kolonie te
vestigen. Cuijper ontbreekt echter in het garnizoensregister van 25 maart 1675. Als
'soldaat der marine' zou hij met viceadmiraal Cornelis Evertsen, die in 1673 in de
West kruiste, meegevaren kunnen zijn, terwijl zijn vrouw in Suriname achterbleef.
Cuijper komt wel voor in veertien afrekeningen van de Zeeuwse Rekenkamer als
gemachtigde voor soldaten in Suriname, gedateerd op 5 en 28 juli en 5 september
1679.130 Hun gage werd uitgekeerd na afloop van hun dienstverband en Anthonij
Cuijper tekende. Het is mogelijk dat hij met het geld is teruggegaan naar Suriname,
waar deze soldaten zich als vrijburger wilden vestigen. Zijn handtekening is helaas
niet te vergelijken met die op enig ander document, maar de naamsgelijkenis en de
militaire connectie maken deze constructie niet onaannemelijk, hoewel speculatief
Het zou wel verklaren waarom Cuijper niet te vinden is op de lijst van de weerbare
mannen van de 'duijtsche natie' uit 1675.
Begin 1680 woonden Anthonij Cuijper en zijn vrouw in ieder geval in Surina
me. In een rechtszaak rond een zekere luitenant Schoppens werden zij gehoord als
getuigen. Schoppens zou zich bij verschillende gelegenheden en op verschillende
plaatsen onder invloed van drank beledigend hebben uitgelaten over zijn meerde
ren. Ook schold hij de herbergierster uit, toen ze hem niet meer wilde schenken en
verwondde hij iemand met een degen. Uiteindelijk werd hij gearresteerd ten huize
van Antoni Kuypers en Jannetje Simpson. De zaak speelde zich af tussen 27 febru
ari en 4 maart 1680, de luitenant werd voor drie maanden geschorst.131
Na de vrij plotselinge dood van Heinsius in april 1680 werd het bestuur van de
kolonie waargenomen door commandeur Laurens Verboom. Onder zijn leiding
vertrok in mei 1680 een groep van ruim 130 militairen per schip naar een vijan
delijk indiaans bolwerk langs de rivier de Coppename: 'soo dra ons ancker in de
gront hat, liet ick de planter Monsier Philip Bracht genaemt die de Indiaansche taal
heel wel spreeckt, met de captein van de vijant spreken.'132 Philip Bracht, voorma
lig tolk van gouverneur Lichtenbergh ten behoeve van de Engelse kolonisten, had
zijn vaardigheden opnieuw ingezet! Verboom noemde hem planter en in een ander
document van mei 1680: 'Philip Bracht, mede suikerheer aan de Commewijne'.133
Op de uitgebreide versie van de kaart van Mogge was zijn naam al in 1677 te
vinden bij de plantage 'Philip Bracht en Hael' langs de Commewijne. De Engels
man Philip Hael (vermoedelijk Hall), in 1675 op de lijst van de weerbare mannen
overigens vermeld bij de 'duijtsche natie', vertrok in 1680 uit de kolonie.134 Op de
Labadistenkaart uit 1686 is de naam van de plantage gewijzigd in 'Philebregt'. Of
Philips vrouw Trijntje Segers daar ook woonde, is niet na te gaan.
Philips naam duikt ook op in een brief uit 1684 van de pas aangestelde gouverneur
Aerssen van Sommelsdijck. De door de bewoners van de kolonie voorgedragen kan
didaten voor een plaats in de Raad van Politie en Justitie werden door Van Aerssen
becommentarieerd. De gouverneur had in de eerste maanden van zijn dienstver
band inlichtingen ingewonnen over degenen die voor een dergelijke benoeming in
aanmerking kwamen, en schreef begin 1684 in een rapport vernietigend over Philip
Bracht. Hij achtte hem 'onbequam doordien noch lesen noch schrijven kan en is
een herbergier geweest'.135 Philip kende zijn talen, dat bewijst zijn inzetbaarheid
als tolk, maar dat hij niet of nauwelijks schrijven kon, is te zien aan de houterige
wijze waarop hij de afrekening van zijn loon als tolk tekende. Aanvankelijk woon-