Tot slot
WEGGAAN OF BLIJVEN
137
den Philip Bracht en Trijntje Segers bij het fort, waar ze handel dreven in allerlei
gebruiksgoederen. Dat hij daar toen tevens herbergier was, lijkt heel goed mogelijk,
gezien de bestellingen die hij in 1672 bij een vriend deed: 'kope een moijue tit tat
bort met 2 kegelspelle, gij suit mij grote vrintschap doen en indien het mogelijck is,
soo koop doch wat brandewijn want ick ben der grotelijck om verlegen. 136
Op grond van de gevonden sporen in de documenten na januari 1672, zowel in de
informele (brieven september 1672) als in de officiële (Rekenkamer C en de Inge
komen Stukken van de Staten van Zeeland tot 1683) is er weliswaar geen nauwkeu
rige uitspraak te doen over het aantal echte landverhuizers op de Aerdenburgh, maar
dat het er niet veel geweest zijn, lijkt zeer aannemelijk. Van de twee Aerdenburghers
die in 1675 op de lijst van de weerbare mannen stonden, Rijckquart en Bracht, is
alleen Bracht ook later te traceren. De man van het Sefardische echtpaar ontbreekt
op de lijst van 1675, hoewel dat niet hoeft te betekenen dat zijn vrouw ook niet
meer aanwezig is. Misschien is hij overleden en is zij nog in de kolonie. Soldaat
Cuijper blijkt in 1680 nog wel in Suriname te wonen, mét zijn vrouw. De andere
vrouwen van de Aerdenburgh blijven in de documenten helaas ongenoemd. Moge
lijk zijn er van de (anonieme) soldaten op At Aerdenburgh meer mensen gebleven na
afloop van hun diensttijd om zich vervolgens als vrijburger te vestigen. Dat is niet
na te gaan. Voorlopig lijkt het getal van in ieder geval drie a vier emigranten van
de Aerdenburgh acceptabel: Philip Bracht en Anthonij Cuijper, mogelijk met hun
echtgenotes. Dat betekent dat de andere (mannelijke) passagiers, hoewel ze soms
een jaar of langer in de kolonie bleven om zaken te doen, zich niet vestigden. Zij
keerden terug naar hun familie in de Republiek met de vergaarde inkomsten, mits
ze niet voor die tijd dood waren.
Tot nu toe kon er in de geschiedschrijving over de Zeeuwse kolonisatieperiode
van Suriname alleen maar uitspraken over emigratie gedaan worden op grond
van gevolgtrekkingen achteraf, die gebaseerd waren op de gegevens en cijfers uit
de overgeleverde officiële documenten. Die documenten waren geschreven door
bestuurders en ambtenaren, waarbij de informatie onvermijdelijk gekleurd werd
door hun ambtelijke status. Na de vondst van de Prize Papers in The National
Archives in Londen is het door deze egodocumenten die afkomstig zijn van gewone
mensen uit de kolonie, mogelijk het bestaande beeld van Zeeuws Suriname op
microniveau verder in te kleuren.
Het journaal van het fluitschip Aerdenburgh, dat in het najaar van 1671 met een
groep emigranten naar Paramaribo voer, in combinatie met ruim veertig brieven
van opvarenden, direct na aankomst geschreven, biedt een fascinerend beeld van
emigratie in de zeventiende eeuw. De verhalen van de briefschrijvers over hun reis
en aankomst in dat warme, groene land maken van het bestaande statische beeld
een bewegende voorstelling vol kleuren, geuren en geluiden.
In alle brieven gaat het over geld verdienen, over te verwachten opbrengsten en over
de te vergaren rijkdom. Dat de werkelijkheid soms teleurstelde, is te lezen in de
brief van kolonist Willem van Rasenberch. Hij keek om zich heen en zag armoede
en armzalige omstandigheden en had spijt dat hij gekomen was. Door de brieven