18
VERBAEL
De tekst is door één geoefende schrijfhand bijna zonder doorhalingen en verbete
ringen op perkament geschreven. Vermoedelijk is het niet Vierlingh zelf geweest,
maar een door hem betaalde klerk die het schrijfwerk heeft verricht. Aan de opmaak
is veel aandacht besteed. Er is een titelpagina met een lange titel, die de voornaam
ste inhoud van het Verbael samenvat. De keerzijde is blanco gelaten. Daarna (f.
Ir en lv)66 volgt de proloog met de opdracht aan Willem van Oranje, waarin de
auteur zichzelf introduceert en de prins omstandig prijst vanwege diens verstand.
De proloog eindigt met de plaatsnaam en datum van gereedkoming. Daarna volgt,
op een nieuwe rechterpagina, het opschrift van een 'Corte verclaringe' (f. 2r en 2v),
een tekst waarin Vierlingh in zeven punten de hoofdzaken van zijn betoog opsomt.
Vervolgens trekt hij in vier korte alinea's onder het opschrift 'Verclaringe, resolutie
ende verbael' de voornaamste conclusies uit hetgeen hij betoogt (f. 3r).
Direct aansluitend behandelt hij de tegenwerpingen die men zou kunnen inbren
gen, geeft enkele voorbeelden om zijn ideeën te ondersteunen en werkt hij zijn
gedachten verder uit. Op bladzijden 5v en 6r volgen de eerste afbeeldingen die zijn
ideeën visueel moeten ondersteunen. Dat moet op tegenover elkaar staande bladzij
den, omdat de lezer dan in één oogopslag de verschillen kan zien. Dit heeft als con
sequentie dat bladzijde 4v weinig tekst bevat en dat de bladzijden 5r en 6v blanco
zijn gelaten. Op bladzijde 7r tot 8v werkt Vierlingh, onder de kop 'Resoulutie ofte
resumptie op de voors. caerte', de door de afbeeldingen getoonde voorstellingen
nader uit, waarvoor hij op bladzijde 8r nog een derde 'figuur' nodig heeft. Zo kun
nen achtereenvolgens de effecten getoond worden van de ligging en werking van de
toenmalige korte en recht in de zeearm strekkende hoofden (afb. A), van de door
Vierlingh voorgestelde langere en schuin aangebrachte hoofden (afb. B) en van de
schepen die bij vloed op de schuine hoofden stranden en kapseizen (afb. C).
De mogelijkheid van het kapseizen van uiteraard vijandelijke, Spaanse schepen
heeft een van de raadplegers van het handschrift ertoe geïnspireerd in de beneden
marge van afbeelding C met potlood een tekening aan te brengen. Vaag laat zich
daarin een dierfiguur onderscheiden - aan de manen en staart te zien een leeuw
- die twee mensen/mannen (de een getekend op een grotere en de ander direct
daarboven op een kleinere schaal) op de vlucht doet slaan. Het is verleidelijk om
hierin een symbolische voorstelling te zien van de Hollands-Zeeuwse leeuw die de
Spaanse soldaten het land uitjaagt, een onderwerp dat zoals we gezien hebben juist
in de winter van 1576-1577 actueel was.
Op bladzijde 9r en 9v keert Vierlingh terug tot de uitleg van zijn eerste tekstdeel,
de 'Corte verclaringe', en wel de punten 5 en 6 daarvan, te weten de overheersende
windrichtingen en het onderscheid in vloed, vooreb, eb, achtereb en voorvloed.
De consequenties die de winden en stromen hebben voor de hoogte van de dijken
en bermen en de loop van de hoofden, en die de dijken, bermen en hoofden op
hun beurt weer hebben op de tegenoverliggende platen en gorzen worden uitge
breid behandeld, evenals de meest gewenste samenstelling van de dijken en ber
men. Vierlingh illustreert dit met enige voorbeelden uit Biezelinge, Kattendijke en
Walcheren, alsmede met een nieuwe afbeelding. Daarop is te zien hoe de stroming
langs de schuine hoofden de plaat aan de overzijde van de zeearm afkalft (afb. D).
Het voorbeeld voor deze tekening lijkt de zeearm tussen Rammekens en Middel
burg te zijn, waar rond 1577 aan de oostzijde de platen liggen waarop later Nieuw
en Sint-Joosland zullen ontstaan.