61 Op 13 augustus 1594 liet het Zeeuwse oorlogsschip de Dolfijn zijn ankers vallen op de rede van Leith bij Edinburgh. Aan boord bevonden zich graaf Walraven van Brederode en de Zeeuwse tresorier-generaal Jacob Valcke, die als gezanten van de Staten-Generaal naar Schotland waren gereisd om de doop van de eerste zoon van de Schotse koning James VI (de latere Engelse koning James I) bij te wonen. Het verzoek van de vorst om, samen met Engeland, Denemarken en het hertog dom Mecklenburg, het 'gevaderschap' over de jonge prins te aanvaarden hadden de Staten-Generaal maar al te graag ingewilligd en gezien als een teken van erken ning van de jonge Republiek. De delegatie werd in Schotland met alle mogelijke égards ontvangen. Op 3 september verleende de koning Valcke en Van Brederode audiëntie en stelde hij hen in de gelegenheid de hand van de jonge prins te kussen, 'een zeer schoon welvarent kindt, gelijck bij de schilderije daervan medegebracht, can gesien worden'. Jachtpartijen, banketten en overleg met de andere peters over de namen die de jonge prins zou moeten krijgen, vulden de dagen tot aan de doop plechtigheid op 9 september. Behalve de kerkelijke plechtigheid vond die dag ook de openbare presentatie van de doopgeschenken plaats. De pillegiften van de Republiek bleken samen met een groot aantal andere geschenken op een tafel te zijn uitgestald: twee gouden kop pen en een gouden doos met daarin een rentebrief van 5.000 gulden. Toen enkele leden van het Duitse gevolg, 'ziende zoo weinige stukken en waanende dat ze, als die hunner Vorsten, mede van zilververguld waren denigrerend de term Puf bezigden alsof zij wilden zeggen 'is 't anders niet? repliceerde een der Neder landers als volgt: 'Non est 'puf', sed est purum aurum (Het is niet puf maar puur goud). Dit verhaal, dat Pieter de la Rue in 1736 in zijn Staatkundig en heldhaftig Zeeland heeft opgetekend, geeft op fraaie wijze weer met welke subtiliteiten men in de late zestiende eeuw rekening moest houden in het diplomatieke geschenkenverkeer. Mogelijk hadden de Staten-Generaal niet op een openbare presentatie van de pille giften gerekend waarbij hun geschenken niet zouden opvallen temidden van al het andere blinkende edelmetaal. Of beseften de Staten onvoldoende dat vele kleine geschenken meer indruk maken dan enkele grote? Dat Valcke en Van Brederode zich ervan bewust waren hoe gemakkelijk men bij dit soort zaken een faux pas kon begaan, wordt duidelijk uit het feit dat zij ter plaatse bequaamelijk lieten nagaan op welke wijze zij de eer van het land tegenover de min van de jonge prins het beste konden hooghouden.1 Aan het einde van de zestiende eeuw was de uitwisseling van geschenken in heel Europa een veel gebruikt instrument, niet alleen in het diplomatieke verkeer tussen naties maar ook in de omgang tussen staat en onderdanen.2 De status en interesses van de te vereren persoon moesten hierbij zorgvuldig bekeken worden. De keuze van het juiste geschenk was namelijk veel meer dan louter een vriendelijk gebaar. Het werd gezien als een vorm van 'liberalitas', een uitnodiging tot loyaliteit en het verlenen van dienst en wederdienst. Vereringen waren een geaccepteerde manier om relaties te verstevigen en personen aan zich te binden. Een goed gekozen geschenk van gepaste waarde op het juiste moment plaveide, zo meende men althans, de weg voor gunstige onderhandelingen en bewerkstelligde een welwillend oor bij degenen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 63