62
VERERINGEN
die ervan profiteerden. Normaal gesproken was het systeem gebaseerd op het cre-
eren van onderlinge banden met de bedoeling wederzijdse verplichtingen te doen
ontstaan. De keerzijde was dat verstrengeling van publieke en private belangen bij
na niet te vermijden was. Bij het geven van geschenken aan personen die uit hoofde
van hun positie politieke beslissingen konden beïnvloeden, dreigden vereringen al
snel een vorm van smeergeld te worden. 'Verkeerde' geschenken van te grote of te
kleine waarde op een ongepast moment konden grote gevolgen hebben. De finesses
van dit systeem verschilden van land tot land en waren voor niet-ingewijden lastig
te doorgronden.3
Hoewel Zeeland al eeuwenlang ervaring had met het doen van vereringen aan amb
tenaren, hoogwaardigheidsbekleders en de eigen vorst, waren de omstandigheden
veranderd na de afzwering van Philips II in 1581 en het besluit van de Zeeuwen als
een unie van staten verder te gaan. De jonge bestuurders van de nieuwe Republiek
moesten nu in de internationale bestuurshiërarchie een eigen plaats vinden. Het
patronagesysteem, bestendigd door het regelmatig uitwisselen van geschenken om
bij volgende gelegenheden van de diensten van de andere partij te kunnen profi
teren, drukte met name in Engeland, Frankrijk en Spanje een belangrijke stempel
op het polidek-sociale gedrag. De nieuwe machthebbers in de Republiek hadden
welbeschouwd geen keus. Wilden zij internationaal serieus genomen worden, dan
moesten zij meegaan in het systeem. Niet voor niets verklaarden de Franse en
Engelse ambassadeurs in 1609, toen de Staten-Generaal na de onderhandelingen
over het Twaalfjarig Bestand overwogen de Spaanse geschenken niet te aanvaarden,
dat het aanbieden van vereringen 'een seecker mercteecken is, dat den Coninck
van Spaingen ende die Ertzhertogen dese landen erkennen voir eenen vrijen staet,
overmits zij anders egheen sulcke presenten publicquelijck en souden doen'.4 Een
prachtig voorbeeld van een Zeeuws geschenk dat in een dergelijke politieke con
text werd gedaan, is het portretmedaillon van Elizabeth I van Engeland dat rond
1585 door Leicester namens zijn vorstin aan de Zeeuwse tresorier-generaal Adriaan
Manmaker werd geschonken. Door het te aanvaarden en bij gelegenheid te dragen,
maakte Manmaker zijn loyaliteit aan de Engelse vorstin kenbaar, terwijl zij vanaf
dat moment mocht verwachten dat hij zich haar belangen zou aantrekken.5
Ook op nationaal gebied veranderde in de Verenigde Provinciën het een en ander in
het geschenkenverkeer. De adellijke regels van statusgebonden courtoisie voldeden
in een merendeels uit burgers bestaande overheid niet meer. De jonge Republiek
was immers niet langer een hiërarchisch opgebouwde staat waarin de belangrijkste
edelman in dit geval graaf Maurits van Nassau vanzelfsprekend het meeste
respect verdiende en dus een leidende rol kreeg toegewezen. Integendeel, Maurits
was als stadhouder en kapitein- en admiraal-generaal in dienst van bestuurders die
lager op de sociale ladder stonden dan hij. Ten voeten uit geschilderde portretten
zoals die van de Goese Gecommitteerde Raad Johan Huyssen en zijn echtgenote uit
1598 tonen de ambities van de nieuwe garde, die bestond uit lagere adel en koop
manszonen met een universitaire achtergrond.6 De oude, feodaal getinte regels,
die gebaseerd waren op loyaliteit aan de landsheer, werkten niet meer in de nieuwe
verhoudingen, terwijl tegelijkertijd de noodzaak zich aandiende een collectief te
smeden en de ingezetenen aan de nieuwe staatsvorm te binden. Een complicerende
factor vormde de officiële omarming van de hervormde religie. Al sinds Calvijn
waren de meningen binnen de protestante kerk over ongebonden caritas verdeeld.7