De eer van het land
VERERINGEN
63
Het quid-pro-quo karakter van vereringen deed sterk denken aan de verkoop
van aflaten en het schenken van vicarieën, vaatwerk en altaarstukken in ruil voor
'eeuwigdurende' gebeden en memoriediensten voor het zielenheil van de doden.
Geconfronteerd met Exodus 23, vers 8 ('Een geschenk zult gij niet aannemen,
want een geschenk maakt zienden blind en verdraait de zaak der onschuldigen')
zal het Zeeuws bestuur op zijn minst geaarzeld hebben over de betamelijkheid van
het geven en ontvangen van vereringen. Aan de andere kant zullen velen Senecas
De Beneficiis gekend hebben, waarin de 'goede' maatschappij werd beschreven aan
de hand van de onderlinge uitwisseling van 'beneficia', iets wat zich eenvoudig liet
vertalen naar het over en weer geven van geschenken. Het genereus geven van waar
devolle geschenken had daarbij ook een signaalfunctie: het maakte de economische
voorspoed van de jonge staat duidelijk voor onderdaan en buitenstaander.
Hoe ging het jonge Zeeuwse gewest hiermee om? Aan wie werden vereringen gege
ven en waarom? Voor welke geschenken kozen de nieuwe machtshebbers in de
eerste decennia van hun zelfstandigheid? In hoeverre hielden zij zich aan het XXIXe
artikel uit de Instructie van Gecommitteerde Raden, uitgevaardigd op 13 oktober
1586, waarin uitdrukkelijk gesteld werd dat de raadsleden van niemand 'pensione,
ghiften oft presenten nemen oft ontfange, directelick oft indirectelick in eeniger
maniere, ten ware [behalve] etelicke ende drinckelicke waeren van cleender weer
de'? Vereringen waren in deze jaren dikwijls onderwerp van gesprek, en in brieven
en verslagen is af en toe commentaar op dergelijke geschenken te vinden. Daarnaast
bieden de archieven van de Zeeuwse Rekenkamer inzicht in de bedragen die hier
aan werden gespendeerd en het soort vereringen dat men deed. De resolutiën van
de verschillende raden en colleges geven een kijkje in de overwegingen die daaraan
voorafgingen.
De drie kernpunten bij het hooghouden van de eer en de hoogheid van een staat
waren al vanaf de oudheid magnificentia, caritas en liberalitas.s Het uiterlijk vertoon
van een staat, dat gepaard hoorde te gaan met het voeren van een maecenaat, toon
de haar magnificentia. De caritas uitte zich in de zorg voor de eigen bevolking, het
bevorderen van handel en nijverheid en het gul geven van aalmoezen aan behoef-
tigen. Het ruimhartig belonen van vriendschap en blijkgeven van waardering voor
verleende of verwachte diensten schaarde men onder de noemer liberalitas, waarbij
de balans tussen geven en nemen essentieel was. Te veel uiterlijk vertoon was uit
den boze, het doel uiteindelijk eigen gewin. In de Relazione segreta delle cose della
corte di Spagna uit 1605, een verhandeling van Orazio della Rena geschreven voor
groothertog Ferdinando de Medici, handelen maar liefst 14 van de 74 paragrafen
over het geven van geschenken.9 Della Rena, die van 1593 tot 1605 secretaris van
de Florentijnse legatie in Spanje was, was goed op de hoogte van de praktische kan
ten van het diplomatieke zakendoen en benadrukte drie aspecten die nimmer uit
het oog mochten worden verloren: (1) Men moest discreet zijn en nimmer rucht
baarheid aan geschenken geven; (2) Men moest nauwkeurig nagaan, wie bij machte
was om wensen te vervullen alvorens geschenken uit te delen; (3) Men moest erop
letten nimmer mensen te compromitteren. Bij het laatste punt tekende Della Rena