66
VERERINGEN
ter waarde van 40.000 tot 50.000 gulden. Wel vroegen zij hen erop te letten dat
geen 'rente oft brieven van verbande worde toegelaten'. Op 14 juli kwam er ant
woord. In Den Haag bleken de gezamenlijke staten zuiniger van aard, terwijl zij
nu juist wel positief stonden tegenover het schenken van een lijfrentebrief. Volgens
het nieuwe voorstel, dat wederom in de Zeeuwse Staten besproken werd, wilden de
Staten-Generaal in totaal 20.000 gulden in contanten vrijmaken en daarmee drie
gouden koppen met de wapens van Schotland en de Verenigde Nederlanden voor
de koning, de koningin en de jonge prins laten maken. Hiervoor dacht men 12.000
gulden nodig te hebben. Uit het resterende bedrag moesten de kosten van de lega
tie bestreden worden. Bovendien wilde men de dopeling een rentebrief van 5.000
gulden schenken. Nu lagen de Staten van Holland dwars. Zij gingen wel akkoord
met de rentebrief, maar vonden drie gouden koppen teveel van het goede. De Hol
landers wilden slechts één kop ter waarde van 8.000 gulden schenken. Inmiddels
verstreek de tijd en was haast geboden, aangezien de doop niet lang meer op zich
liet wachten en de legatie - met de te geven geschenken - moest vertrekken. Op
21 juli vergaderden de Zeeuwse Staten opnieuw over de kwestie, maar moesten zij
constateren dat het niet meer mogelijk was tijdig te reageren. De beslissing werd
uiteindelijk in Den Haag genomen: twee gouden koppen en een rentebrief in een
gouden doos. Op het laatste moment werd nog gezocht naar een juweel voor de
moeder van het kind, die het nu zonder gouden kop moest doen.16
Twee jaar later werd opnieuw druk overleg gevoerd. Hoewel de Staten-Generaal
niet uitgenodigd waren voor de kroning van de koning van Denemarken in het
najaar van 1596, stuurden zij, gezien de noodzaak goede betrekkingen aan te kno
pen, een legatie om de nieuwe vorst voorspoed en geluk te wensen. Op 13 augustus
bespraken de Staten van Zeeland de mee te geven geschenken en besloten zij zich
aan te sluiten bij wat het Binnenhof voorstelde: een 'cleyn schip' voor de koning
en fijn lijnwaad voor de koningin-moeder. Daarnaast gingen de Zeeuwse Staten
ermee akkoord dat uit elk gewest een afgevaardigde zou worden aangewezen om
samen met de burgemeesters van Dordrecht, Haarlem en Amsterdam een verguld
lampet en bekken te gaan bezichtigen dat de Staten-Generaal overwogen de koning
eveneens ten geschenke te geven. De afgevaardigden vonden dit vaatwerk echter
'niet aengenaem, noch ter eeren genoech dienelijck', zodat men van dit plan afzag.
Twee gedeputeerden werden vervolgens met de onderstalmeester van Maurits naar
de Valkenburgse markt gestuurd om te zien of er soms paarden te koop waren
waarmee het land eer zou kunnen inleggen. Uiteindelijk werden er zes merries
naar Denemarken gezonden en werd met behulp van Maurits een fraai harnas ter
waarde van 3.000 gulden voor de vorst gekocht.17
Niet alleen het vinden van de juiste geschenken maar ook de praktische organi
satie van schenkingen vroeg de nodige aandacht. Toen de Staten-Generaal op 22
december 1588 afscheid namen van de Engelse ambassadeur, Sir Edward Norris,
kon het voornemen hem met 'eenige peerden ende andere juwelen te vereeren' niet
onmiddellijk ten uitvoer worden gebracht, 'alsoe die peerde alsnoch niet en waren
aengecommen'. Een diplomatiek incident dreigde. In arren moede werd besloten
Norris van het voornemen van de Staten-Generaal op de hoogte te stellen en de
geschenken later te doen bezorgen. Het gewenste effect van de schenking was hier
mee uiteraard weg.18 Dergelijke problemen deden zich in de eerste decennia vaker
voor. Bij elkaar passende paarden bleken lastig te vinden, tapijten hadden een lange