70
VERERINGEN
de tresorier brengen, waar hun de waarde in contanten zou worden uitgekeerd. De
luitenant-gouverneur van Vlissingen, Sir William Browne, meldde dit voorval in
een brief aan Sir Robert Sidney: 'It is here very distastefully spoken of that they so
presently and so greedily made away such honorable presents'. De ondergeschik
ten van genoemde diplomaten, die ketens met medailles hadden ontvangen, had
den volgens Browne de beleefdheidsnormen beter in acht genomen.31 De Engelsen
hadden op dit gebied kennelijk een kwalijke reputatie. Sir John Digby, de Engelse
ambassadeur in Spanje, citeerde zijn Spaanse collega in Londen toen hij James I
in 1604 diens oordeel over de onderdanen van de vorst overbracht: 'for money he
thinketh they would sell their souls to hell'.32
Een onhandige actie van de Zweedse kanselier laat zien dat ook het tegenovergestel
de kon gebeuren. De Zeeuwse afgevaardigde Caspar van Vosberghen, die in 1625
als ambassadeur van de Republiek Denemarken en Zweden had bezocht, wijdde er
in het verslag van zijn dienstreis vele regels aan. Zijn diepe verontwaardiging over
de faux pas van de Zweden spettert van het papier.33 Kort nadat Van Vosberghen
op 21 augustus officieel afscheid had genomen van de Zweedse koning die met zijn
leger in de buurt van Riga lag, was de Zweedse kanselier hem volgens gebruik zijn
verering komen brengen. Onder het uiten van allerlei beleefdheidsfrasen overhan
digde hij Van Vosberghen niet de gebruikelijke keten van vijf of zes toeren maar een
zeer eenvoudig 'ketteken van drye seer enge touren sonder medaille', tezamen met
een wisselbrief Van eene goede somme'. De kanselier had zich in allerlei bochten
gewrongen om Van Vosberghen duidelijk te maken dat de koning in het legerkamp
geen ketenen, medailles of juwelen bij de hand had, maar toch het respect wilde
tonen dat men een gezant van de Republiek verschuldigd was en daarom voor deze
oplossing gekozen had. De kanselier suggereerde Van Vosberghen de wisselbrief te
gebruiken om de geschonken keten te 'suppleren' of een juweel naar eigen goed
dunken te kopen. Uiteraard was het niet de bedoeling dat Van Vosberghen 'die
keten oyt soude aendoen als wesende het alderweynichste dat men aen den minsten
brieffdrager soude konnen geven'. Van Vosberghen was tot in zijn tenen beledigd,
ventileerde op niet mis te verstane wijze zijn woede over deze 'ongehoorde maniere
die niet anders als blasme ende reproche mij soude toebrengen' en weigerde de
wisselbrief te aanvaarden. Hooghartig gaf hij de kanselier te verstaan dat hij zich
met de aangeboden keten voldoende vereerd achtte, nu vertrok en de keten verder
telkens zou dragen wanneer hij in het openbaar verscheen, hetgeen hij naar eigen
zeggen ook deed. Naarstig probeerden de Zweden een diplomatieke rel te vermij
den. Terwijl Van Vosberghen aan boord van zijn schip in Riga op een gunstige wind
wachtte om te vertrekken, kwam de secretaris van de kanselier nogmaals excuses
maken. De keten ter plekke aanvullen kon hij echter niet. Van Vosberghen was
al ingescheept en het schip zeilree. Ten einde raad bood de secretaris hem enkele
ducaten aan, gebonden in een geel karmosijnen 'doecxken', om daarmee de 'drye
touren te augmenteren'. Dit was echter olie op het vuur: Van Vosberghen hield
de secretaris voor dat het aannemen van geld 'vermengt [was] met allerley suspitie
van corruptie, die ick abhorreerde' en hij verklaarde voorts dat de Staten-Generaal
hun dienaar zelf wel zouden belonen. Toen de secretaris zich liet ontvallen dat de
Zweedse koning meende dat Van Vosberghen hier geen scrupules over zou moeten
hebben, gezien het feit dat andere gezanten onlangs vergulde koppen gevuld met
ducaten aanvaard hadden, diende Van Vosberghen hem van repliek door hem te