74 VERERINGEN voor vereringen in aanmerking kwamen en waaruit die bestonden. Ook deze waren bedoeld als een uiting van waardering of erkentelijkheid voor bewezen diensten of om personen aan zich te binden of tot zich te verplichten. 'Een cleyn teecken van danckbaerheyt' zou immers op den duur profijt opleveren. Eigen buitenlandse rela ties onderhielden de Zeeuwen vooral met de Engelsen, die vanaf 1584 fort Ram- mekens en de pandsteden Vlissingen en Bergen op Zoom bezet hielden. Hier lagen de verhoudingen bijzonder gevoelig. Voortdurend hadden de Engelsen het gevoel dat de Zeeuwen de Engelse kroon onvoldoende eer bewezen, terwijl de Zeeuwen de Engelsen wilden laten voelen dat Vlissingen en Rammekens toch echt deel uit maakten van hun gewest. Vooral de vertegenwoordiger van de Eerste Edele in het Zeeuwse bestuur, Jacques de Malderee, lijkt de Engelsen op allerlei manieren te hebben willen laten merken dat de Staten van Zeeland in wezen de dienst uitmaak ten.49 Het doen van vereringen was tot aan het vertrek van de Engelsen in 1616 dan ook noodzakelijk om de betrekkingen op peil te houden. Mogelijk was dit een van de redenen waarom de Staten van Zeeland de gouverneur van Bergen op Zoom, Sir Thomas Morgan, in 1592 alsnog het doopgeschenk stuurden dat voor zijn inmiddels overleden zoontje bestemd was geweest: een verguld zilveren bekken met daarin gegraveerd de belegering van Bergen op Zoom, en een lampetkan met daarop een 'triumphe' in een met fluweel afgebiesde leren foudraal.50 Het zijn vooral vereringen aan de gouverneur-generaal van Vlissingen, Sir Robert Sidney en aan zijn rechterhand Sir William Browne die regelmatig in de Zeeuwse rekeningen voorkomen. Browne werd doorgaans met wijn vereerd. De geschenken voor Sidney zorgden van meet af aan voor problemen. Toen de Staten van Zeeland hem ter gelegenheid van zijn komst in 1595 iets wilden schenken, vroegen zij naar goed gebruik de gezant van de Republiek in Londen, Noël Caron, een voorstel te doen.51 Nadat Caron gerapporteerd had dat een serie wandtapijten Sidney 'aange naam zou zijn, boden de Staten van Zeeland Sidney aan, in Middelburg tapijten ter waarde van drie- a vierduizend gulden uit te komen zoeken. Of Sidney het gebodene te min vond of buitengewoon kieskeurig was, is niet bekend. Hij liet de Staten van Zeeland in elk geval weten, in Middelburg bij tapijthandelaar Goosen Simay een serie gevonden te hebben die hem wel aanstond maar duizend gulden meer kostte dan hem was toegezegd. Zijn aanbod de meerwaarde voor eigen reke ning te nemen, was natuurlijk een onbetamelijk en betekenisloos gebaar. Onder geen voorwaarde zou een zichzelf respecterend college een dergelijke transactie kunnen goedkeuren. De eer van het land zou daarmee geschonden worden. In de vergadering van Gecommitteerde Raden over deze kwestie kwamen niet alleen de hogere kosten ter sprake, ook werd naar voren gebracht dat er 'schoone Tapitserien zijn, die alhier tot Middelburch zijn gemaeckt'. De wandtapijten in de winkel van Goosen Simay behoorden tot diens handelsvoorraad en kwamen van elders, terwijl Gecommitteerde Raden van Zeeland er nu juist aan hechtten zoveel mogelijk pro ducten van eigen bodem te schenken. Gezien de recente vestiging in Middelburg van het tapijtatelier van Jan de Maeght was dat in dit geval geen probleem. Werd hier handelsgeest gecombineerd met de wenselijkheid een verering te doen of was het slechts een handige afleidingsmanoevre? Tresorier Valcke werd in ieder geval gelast de secretaris van Sidney over deze kwestie aan te spreken. Uiteindelijk werd Sidney een bedrag van 500 vlaams (3.000 gulden) geschonken die hij naar eigen goeddunken kon besteden.52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2012 | | pagina 76