Bevordering van eigen nijverheid
82
VERERINGEN
van Gorinchem werden vereerd, liet de Zeeuwse admiraliteit drie halskoorden van
gouddraad en zijde maken, opdat ook zij op gepaste wijze met hun eerbewijzen
konden pronken. De kosten, die kennelijk niet officieel gedeclareerd konden wor
den, werden uit het overschot op de amenden (boetes wegens gesmokkelde waar)
betaald.78
Slechts een enkele keer schonk de Admiraliteit zilveren vaatwerk. De drinkschaal
met een afbeelding van het schip de Dolphijn die in 1590 wegens zijn heldhaftige
daden aan kapitein Evert Hendricx, de stamvader van de Evertsens, werd vereerd en
die tot mei 1940 in de Middelburgse Oudheidkamer pronkte en de zilververgulde
kop waarmee luitenant-admiraal Willem van Haultain op zijn bruiloft werd ver
eerd, zijn voorbeelden van dergelijke giften.79 Ook onvoorziene omstandigheden
leidden nog wel eens tot het aanbieden van zilverwerk, zoals in december 1597,
toen de raadsleden Meyros en Zuytlandt in Zierikzee waren om het bootsvolk van
wijlen kapitein Ketelaar hun gage uit te betalen. Terwijl zij daarmee bezig waren,
beviel de weduwe van de kapitein en vroeg zij de heren om namens de Admiraliteit
getuige te willen zijn bij de doop van haar zoon. Welgestelde doopgetuigen schon
ken vanouds een zilveren voorwerp, en gelet op de verdiensten van de overleden
vader gaven Meyros en Zuytlandt bij die gelegenheid dan ook een zilveren schaal
ten geschenke.80
Ook voor de Zeeuwse admiraliteit was het uiteraard zaak goede banden met hoge
en lage ambtenaren te onderhouden en hun hiertoe van tijd tot tijd met wijn,
objecten of gebrandschilderde ramen te vereren. In 1618 liet de Admiraliteit bij
voorbeeld in het huis van de advocaat-fiscaal een gebrandschilderd raam met het
wapen van de Admiraliteit aanbrengen.81 Lagere ambtenaren kregen met Nieuwjaar
een fooi. Een lijst uit 1599 noemt de deurwaarder en de kamerbode van de Admi
raliteit, de klerk in de secretarie, de hellebardiers van Maurits, de dienaren van de
provoosten in Vlissingen en Veere, de bodes van Gecommitteerde Raden, de Staten
van Zeeland, de rentmeester Beoosterschelde en de Raad van State, de dienaren
van de baljuw van Middelburg, de tambourijns en trompetters van Middelburg,
de geweldige provoost van het bootsvolk en de procureurs van de admiraliteitsraad.
Samen ontvingen zij dat jaar 21.3.4.82
Al deze vereringen werden als het enigszins kon bij Zeeuwse ambachtslieden
besteld. De oude gewoonte om zich bij belangrijke aankopen tot ambachtslieden
in de Vlaamse en Brabantse centra te richten, was al vóór de val van Antwerpen in
1585 tot stilstand gekomen. De stroom emigranten die in de tweede helft van de
zestiende eeuw naar Zeeland uitweek (waaronder tal van schilders, beeldhouwers,
tapijtwevers en zilversmeden) veroorzaakte een enorme toename van het plaatse
lijke aanbod van producten. Zo kwam Middelburg in 1562 met Jan Heetdwale
overeen dat hij zijn tapijtweverij binnen de stad zou brengen en wisten de stedelijke
autoriteiten in 1565 de Antwerpse pottenbakker Joris Andries te overreden hier een
bedrijf te beginnen waar naar Italiaans voorbeeld majolica werd gemaakt. In 1581
werd de inrichting van een glasblazerij gesteund, in 1593 vestigde de Brusselse
tapijtwever Jan de Maecht zich met steun van de overheid in het voormalig Cel-