86
VERERINGEN
Hoorn en Middelburg uitvaardigde, met geen woord repte over het accepteren van
geschenken en extraatjes? Of waren de kasstromen bij de Admiraliteit zo groot dat
dergelijke bedragen gewoonweg niet opvielen?89
Ook in andere admiraliteitspotjes doet dit fenomeen zich voor. De rekeningen van
de amenden laten bijvoorbeeld zien hoe gelden afkomstig uit de opbrengst van
opgebrachte schepen en geconfisqueerde smokkelwaar vanaf circa 1590 gebruikt
werden voor oneigenlijke zaken als de aankleding van de admiraliteitsraadkamer
of het uitdelen van douceurtjes. Jan Huygen van Linschoten kreeg in de zomer
van 1597 als eerste uit deze pot een gratuïteit van 40 voor het schrijven van zijn
Reys-gheschrift vande navigatien der Portugaloysers in Orienten, dat aan Maurits en
de verschillende admiraliteiten was opgedragen en waarvan de Zeeuwen een exem
plaar met ingekleurde platen hadden gekregen.90 Was een dergelijke post nog verde
digbaar, een jaar later werden de inkomsten uit de amenden door de raadsleden ten
eigen bate aangewend. Op 14 november 1598 sprak men in de raadsvergadering
van de Zeeuwse Admiraliteit over de verering die de collegae van de Amsterdamse
Admiraliteit zichzelf onlangs, 'alsoo men zekerlick verstaet', geschonken hadden.
Ieder lid van de Amsterdamse raad had een exemplaar ontvangen van de gouden
penning die geslagen was ter herinnering aan de 'heerlicke victorie bij zijn Ex.cie in
den voorleden jare 1597 teghen de vijand ghehadt', ter waarde van ongeveer 10
vlaams. Dit nu verdiende navolging, zo vond de raad, en onmiddellijk besloot het
Zeeuwse college ook voor zichzelf dergelijke gouden penningen te laten vervaardi
gen en deze uit het surplus van de amenden te betalen.91
In latere jaren zou dit gewoonte worden. Telkens wanneer er triomfpenningen op
een belangrijke overwinning werden geslagen, werden er exemplaren 'onder den
Raede gedistribueerd. Op dezelfde wijze werd de serie wandtapijten die de tot
standkoming van de soevereine staat van Zeeland verbeelden en nu deel uitmaken
van de collectie van het Zeeuws Museum, uit de opbrengst van de convooien en
licenten gefinancierd. Inkomsten die volgens de regels aan de Generaliteit hadden
moeten worden afgedragen.92
Niet alleen Gecommitteerde Raden en de leden van de admiraliteitsraad, maar
ook de Zeeuwse rekenmeesters hadden er een handje van, de hen toegekende gel
den voor eigen douceurtjes te gebruiken. De 'necessiteiten' die de rekenmeesters
opvoerden, waren geregeld onderwerp van discussie. De algemene regel luidde, dat
niemand gelden mocht uitgeven zonder toestemming van Gecommitteerde Raden,
maar de praktijk was anders. Het saldo van de 'kleine kas' van de Rekenkamer,
bedoeld voor dagelijkse uitgaven als kantoorbehoeften en schrijflonen, werd regel
matig aangewend voor de aankoop van boeken en pamfletten of de bekostiging
van maaltijden, vereringen bij bruiloften en 'andere courtoisien'. In 1622 hadden
de rekenmeesters het zo bont gemaakt, dat de Staten besloten dat zij hun onkosten
voortaan bij Gecommitteerde Raden moesten declareren en niet langer een eigen
toelage mochten krijgen. In de praktijk liep het met een sisser af: de rekeningen
laten zien dat er ook nadien meer dan genoeg ruimte was om de heren van het
nodige te voorzien.93