16 MEMORIAEL Slechts een keer lijkt Maria in deze jaren in haar memoriaal een tekst op te schrij ven, die mogelijk persoonlijk werd uitgesproken. Bij de aantekening over de doop van haar kleindochter Susanna Thielenus op 19 november 1659 in de Grote Kerk van Goes noteerde zij na de gebruikelijke zaken: Wel dan Susanna, uwen naem beteeckent roose. De roose is de edelste onder de bloemen en haren reuck verquickt de hersenen, soo wensche ic u ooc te sijn een roose onder de menschen, een der edelste in u geslachte, wiens reuck der godssalicheyt mach verquicken, de hersenen uwer ouderen om vreugde te baren in haere herten, en u ziele te bevrijden van alle smerte.36 Het is tevens de eerste toewensing waarin God niet wordt aangeroepen. Emotie en godsvrucht In Marias handschrift treffen we een opmerkelijke combinatie van enigszins inge houden emotie en van godsvrucht. Haar kinderen zijn alle zes voorspoedig opge groeid, althans we lezen niet van ziekte of overlijden op jonge leeftijd. Wel heeft zij drie van haar dochters nog tijdens haar leven moeten begraven. Josina overleed in 1657 aan 'cortborsticheyt', Sara stierf in 1660 in het kraambed, haar jongste dochter Elisabeth viel hoogzwanger van een trapje in de kelder en overleed enkele uren later. Van haar 42 kleinkinderen overleden er zestien op zeer jonge leeftijd aan de koorts, stuipen, sproe of vroeggeboorte. De reacties van ouders op deze sterfgevallen is jarenlang onder historici een thema geweest. Ten onrechte ruim den velen voor begrippen als affectie en moederliefde geen plaats in.3/ Vaak werd daarbij gewezen op het feit dat ouders in de zeventiende eeuw door het geloof een berustende houding aannamen. In dit handschrift zien we in verschillende teksten wel iets van die berusting, vooral in de teksten en spreuken van Willem Thielenus. Bij Maria zien we aan de wijze waarop ze met grote nauwkeurigheid al deze droeve gebeurtenissen noteert, dat het haar bepaald niet onberoerd liet. Tekenend zijn haar verzuchtingen na het overlijden van haar dochter Sara in 1660. Met droefheyt schrijve ic dit, omdat mijn lieve dochter den vijfden dach van haer craem, sijnde de 27 appril, op een dynsdach, 's avons ten 5 uren, in den Heere christelijck is ontslapen. Hebbende haer verstant tot een ure voor haer doot, out sijnde 30 jaren min dry maenden, ende is begraven den 5 dach van mayo, op eenen woonsdach in de Nieuwe kercke, in 't grajfvan haer mans vader, oom Schorer. Tot hier toe heeft haer de Heere geholpen ende gebracht, o Godt, geeft ons die noch overblijven in dit dal der tranen van uwen geest geleyt te mogen worden, opdat wij daerdoor mogen weten dat wij kindren Godts sijn. Rom. 8, 14. O Godt, o mijn Godt, geeft dat dese ses nagelaten sonen van mijne dochter haren vromen vader lange mogen behouden tot harer goeder opbrenginge in uwe vreese, 'twelck sij in haer uytterste op het hoochste aen haren man heeft gerecommandeert seggende: 'Brengt doch de kinderen op in de vreese des Heeren', ende als ic en mijn soon Johannes en Wilhelmus haer vraechden of sij ons iet te belasten hadde, soo seyde sij tegen ons elck in 't besonder: 'Brengt toe alle devoor dat mijne kinderen in de vreese des Heeren mogen opwassen. Wel dan, Heere geeft ons alle goede middelen te gebruycken en streckt er uwen goddelijcken zegen over, opdat se mogen sijn uwe kinderen, kinderen naer u herte, hier soo levende dat se naer dit leven eeuwich naest u mogen leven hier boven in den hemel, amen.3"

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2013 | | pagina 18