[fol. 04v\
MEMORIAEL
25
gelic eenen brischende leeu, soeckende wie hij mochte verslinden. Wedersta hem,
vast sijnde in 't geloove.68
40
vra: Hoe vreest gij Godt?
ant: Gelick eenen genadigen barmhertigen vader.
[fol. 04r
41
vra: Hoe vrees dij den duyvel?
ant: Gelick onsen erfvijandt, moordenaer ende hanman.1''1
42
vra: Welck is den onbevlecten70 godtsdienst?
ant: Alle weduwen ende weesen in haer verdrueckinge te besoecken ende hemselven
van de wereldt onbesmet te houden.71
4372
vra: Wat seyt Christus van het broot des levens?
ant: Schristus seyt: ic ben dat levende broodt dat van den hemel afgecomen is. Wie
van desen broode eedt, die sal in der eewicheyt leven.
4473
vra: Wat seyt Christus van het lichdt?
ant: Christus seyt: 'Ic ben dat lichdt der werelt. Wie mij navolcht, die en sal in de
duysternisse niet wandelen, maer het licht des levens hebben. 4
Dese naervolgende vragen ende antwoorden sijn voor jonge kinderen van de artey-
kelen onses christelicken geloofs.
De eerste vrage
vra: Mijn kindt, wie heeft u geschapen?
ant: Godt den Vader, almachtich schepper des hemels ende der aerden.
2
vra: Waeromme heeft u de Heere geschapen?
ant: Om dat ic hem alleen eeren en dienen soude.
3
vra: Waerin is den rechten godtsdienst en eere Godts gelegen?
ant: In geloof en gehoorsaemheyt.
4
vra: In wien sullen wij gelooven?
ant: In Godt den vader, in Godt den sone, in Godt den heiligen geest.