fol. 25v]147
MEMORIAEL
45
Sr Piter Biscop
Sr Jacob Rogiers
Sr Fransous van Luffel
Sr Andries Boudens
Willem Snoeck
De vrinden, die ic badt het noenmael met mij te eten, op den dach der begravinge
van mijnen weerder saliger sijn dese:
mijn swager Van der Marckt
mijn swager Schilleman doch en quam niet
oom Steven Radermacher
moyken Susanneken Radermacher
oom Schorer
moyken Schorer
moyken De Meester
moyken Dingne
cosijn Buscop
nicht Buscop
nicht Geertruyt van Baerler _j<
Jacob Boone, me mans cosijn
Janneken nicht Adriaensen
de twee sonen van moyken Dingne bleven ooc
Öp dien vrijdach, als ick meynde dat mijnen lieven man soude gestorven hebben,
maer wederom tot sijn selven quam, soo seyde ic tegen hem: 'Liefste, hebbe ic u
oyt ievers148 in misdaen, ghij vergeefft het mij immers, doet ghij niet?' Daerop
antwoorde hij seggende: 'Jae ghij hebt mij misdaen en ic u, maer ic vergeve 't u, al
waer 't eenen moort. Ghij hebt altemets149 wat gewilt dat ic niet gewilt en hebbe,
en den man, het hooft sijnde, hebbe u dan ooc somtijts haestich aengesproken,
maer dat is vlees en bloet dat d'overhant neemt. Ic betuijge voor Godt dat ghij mij
een weerdige huijsvrouwe geweest zijt en hebbe Godt menigmael gedanckt voor
het goet geselschap dat hij mij heeft toegevoecht.' 'Ic hebbe u ooc soo hertelijc lief
gehadt', sey hij en doude mij bij de hant. 'Niet met een wereltse vleeselijcke wel
lustige liefde, maer met een oprechte liefde'. Daerop wiert ic seer te crijten, soo dat
hij seyde: 'En crijt toch soo niet, want ghij bedroeft mijn herte als ic u soo hoore
lamanteren en vraecht noch en segt mij nu niet meer, maer laet mij stillekens in
mijn ruste liggen. Ghij weet hoe geerne ic ruste en stilte hebbe, Heere brengt mij
tot mijn eeuwige ruste'.
[fol. 26v\
[lege pagina
[fol. 27r\
Siet hier eenige spreucken die mijnen saligen man in sijne gebeden te pas brocht,
naer de gelegentheyt des tijts.