ROOMS-KONING WILLEM II
37
een term die niets anders dan graf of grafmonument betekende, terwijl Reygers-
bergh (1551), die het monument ook zelf kan hebben gezien, het heeft over 'een
seer schone ende ryckelike tombe ende sepulture' (zie bijlage 2). De term 'sepulture'
werd ook gebruikt in het rapport uit 1567 over de Beeldenstorm van het jaar daar
voor, evenals door Guicciardini in zijn datzelfde jaar uitgegeven beschrijving van
de Nederlanden.114
Van het uiterlijk van het monument geeft de beschrijving door Le Boucq een glo
baal beeld (zie bijlage 4). Dhanens analyseerde die tekst uitgebreid en ging ervan
uit dat het monument in de stijl van de renaissance was opgetrokken, mogelijk in
de vorm van een triomfboog, waarvan het hoogveld, het 'timpan', als zodanig door
Le Boucq werd vermeld.115 Le Boucq beschreef nauwkeurig de afzonderlijke ele
menten van het monument, zoals een allegorische verbeelding van de zeven deug
den, diverse 'enfans' zogeheten putti en gewapende mannen en leeuwen als
dragers van de hiervoor al genoemde wapenschilden en banieren. 'Men mag', zo
schrijft Dhanens, 'zich de compositie van het wandgraf enigszins voorstellen met
een soliede basis van voetstukken en plinten, aan weerszijden de sprekende verticale
elementen als zuilen en/of pilasters, een horizontaal balkgestel, een hoogveld en
een bekroning, waarop en waartussen de gebeeldhouwde figuren, de heraldische
en decoratieve elementen, hun plaats vonden.'116 Een centrale positie werd ingeno
men door de beelden van de geknielde en biddende rooms-koning en zijn vrouw,
geplaatst op wat Le Boucq het voetstuk van het monument noemt: 'au piet ou sont
posses les deux prians sont 7 enfans portant telle armes'. Waarschijnlijk had het
voetstuk het aanzien van een tombe, met aan de buitenzijde beeldhouwwerk met
zeven putti, ieder met een wapenschild.117 Alles tezamen lijkt de beschrijving door
Le Boucq gedetailleerd genoeg om haast overbodig om te zeggen definitief een
streep te halen door de veronderstelling van Lambrechtsen en Verheije van Citters
dat het in 1817 in de nis gevonden grafbeeld ooit deel zou hebben uitgemaakt van
het in 1542/46 opgerichte grafmonument, een veronderstelling waarbij velen al
van meet af aan een vraagteken hadden gezet.
In het artikel van Dhanens is een getekende fantasiereconstructie van het grafmo
nument afgedrukt van de hand van de kunsthistoricus C.A. van Swigchem (afb.
15), gebaseerd op de beschrijving door Le Boucq en met name geïnspireerd op het
renaissancistisch grafmonument van doge Vendramin van Venetië (t circa 1493)
in de kerk van SS. Giovanni e Paolo aldaar. Dat het Vendramin-grafmonument
rechtstreeks invloed op het Middelburgse graf kan hebben uitgeoefend, was volgens
Dhanens goed mogelijk, gelet op de culturele contacten tussen Zeeland en Italië
in die tijd. Zij wees daarbij op de reis in 1508/09 naar Italië van Filips van Bour-
gondië-Blaton, ambachtsheer in Souburg, met in zijn gezelschap de op Walcheren
werkzame schilder Jan Gossaert, evenals op de aanwezigheid van de Venetiaanse
schilder Jacopo de Barbari op Filips' kasteel in West-Souburg.118
Wie de ontwerper van het monument is geweest, blijft onbekend; Dhanens had
daarvoor geen enkele concrete aanwijzing. Wel maakte zij meer in het algemeen
aannemelijk dat de schilder Jan Gossaert gedurende de jaren 1505-1518/20, toen
hij op Walcheren werkzaam was, een grote inbreng heeft gehad bij de herinrichting
van de Middelburgse abdijkerk na de brand van 1492. Uit zijn atelier kwam het
retabel van het hoogaltaar, en de kans is groot dat hij ook de ontwerper was van