72
WAARDE VAN HET VERLEDEN
kunnen verhinderen dat in de loop van de twintigste eeuw bij de Nederlandse taal
gebruiker het gevoel voor het woordgeslacht grotendeels verloren is gegaan.
In 1761 publiceerde Kluit in de Maendelijksche by-dragen een artikel getiteld
'Vergelijking van onze Nederdfuitsche] tael met die der Hoogduitschen'. Hierin
benadrukte hij het eigen karakter van het Nederlands. Hij wees op de goede eigen
schappen van het Nederlands ten opzichte van het Duits, maar hij benadrukte ook
dat er nog het nodige te verbeteren viel. Twee jaar later, in 1773, schreef hij een
ander artikel, getiteld 'Brief, over Theodoricus, Diederik, Diet, Eo en Ie, Leudi,
Feudum, Alodium', dat echter pas in 1775 werd gepubliceerd in Proeve van Oud
heid-, taal- en dichtkunde. Kluit besprak hierin de verwantschap tussen de in de titel
vermelde woorden aan de hand van nauwgezet bronnenonderzoek. In zijn verdere
carrière zal dit bronnenonderzoek een steeds belangrijker plaats innemen.
De spelling
Zolang er regels zijn geformuleerd voor de spelling - dat wil zeggen: sinds het einde
van de zestiende eeuw - wordt daarover gedebatteerd. In de achttiende eeuw was
dit niet anders. En Kluit speelde in die discussie een belangrijke rol. In 1763 publi
ceerde hij in de Nieuwe Bydragen tot de opbouw der vaderlandsche letterkunde een
voorstel voor de klinkerspelling in 'Eerste vertoog over de tegenwoordige spelling
der Nederduitsche taal, vergeleken met de spelling der ouden, en uit dezelve ene
soort van evenredigheit opgemaakt'. Veertien jaar later, in 1777, liet hij een vervolg
hierop verschijnen in de vorm van een voorstel voor de medeklinkerspelling in
'Vertoog over de tegenwoordige spelling der Nederduitsche taal', dat gepubliceerd
werd in deel drie van de Werken van de Maetschappy der Nederlandsche letterkunde
te Leyden.
In beide laatstgenoemde werken bracht Kluit de lessen van Verwer in de praktijk:
het oudste Nederlands, de middeleeuwse taal van vóór de Tachtigjarige Oorlog,
zou een regelmatiger spelling gehad hebben. Kluit bestudeerde Middelnederlandse
teksten om de regelmaat en de ontwikkeling tot in zijn eigen tijd op te sporen. Hij
achtte het fonetische principe het belangrijkste: de spelling moest gebaseerd wor
den op de uitspraak, en wel de uitspraak van de 'gemeene landtaal', dat wil zeggen:
de standaardtaai.18 In 1763 probeerde hij nog de oude regelmaat te herstellen, maar
in 1777 gaf hij voorrang aan het gangbare gebruik.
Wat de klinkers betreft, koos Kluit voor een systeem van vijf klinkers {a, e, i, o,
u), die lang en kort kunnen zijn. In open lettergrepen gaf hij de lange klank weer
met één klinkerteken {muren, banen), in gesloten lettergrepen spelde hij met dub
bele 'klinkers': muur en baan. Hij verwierp dus de traditionele spelling baen. Een
bijzondere regel gold de klinkers e en o: deze kennen van oorsprong niet alleen
een korte en een lange uitspraak, maar ook een scherplange uitspraak, die Kluit
beschouwde als een tweeklank, en daarom spelde hij deze altijd met een dubbel
teken: ee en oo, ook in open lettergrepen; vandaar teeken, koopen, met scherplange
klinkers, naast steken, loten, met lange klinkers.19 Verder spelde hij in Nederlandse
woorden ij in plaats van y {schrijven, wijn). Het teken y gebruikte hij uitsluitend in
woorden van Griekse herkomst.20
Ook de moderne Nederlandse werkwoordspelling is aan Kluit te danken. Hiermee
hield hij zich in 1777 bezig, als onderdeel van de behandeling van medeklinkers.
Kluit koos voor de gelijkvormige spelling brood (vanwege broden). Voor het werk-