WAARDE VAN HET VERLEDEN
81
de Staten was overgegaan. Veel ophef veroorzaakte in dit verband zijn geschrift De
souvereiniteit dev Staten van Holland verdedigd tegen de hedendaagsche leer der volksre
gering {\7%5\ een tweede druk verscheen in 1788). Daarin bestreed Kluit De grond
wettige herstelling van Nederlands staatswezen, een werk dat in 1785 en 1786 in twee
delen was verschenen en waarin de Nederlandse patriotten hun staatsrechtelijke
hervormingsideeën hadden uiteengezet. Ook Kluits Redevoering over het misbruik
van het algemeen staatsrecht (1787) ging over deze kwestie. Hij zocht voor zijn poli
tieke, orangistische opvattingen een rechtvaardiging in het verleden, en meende dat
de economische welvaart van Nederland uitsluitend door het stadhouderschap kon
worden gewaarborgd. Deze opvatting bracht hem in zijn Leidse jaren tot enkele
grote publicaties. In zijn driedelige Historiae foederum Belgii Foederatiprimae lineae
(1790-1791) trachtte hij de soevereiniteitskwestie historisch en juridisch uit te wer
ken tot een overzicht van de ontwikkeling van de staatsinstellingen.
In Leiden raakte Kluit verzeild in verschillende moeilijke situaties. Zijn grootste
tegenstander was zijn Leidse collega Jean (Johan) Luzac (1746-1807), telg uit een
Hugenotenfamilie. Luzac had rechten en klassieke letteren gestudeerd. Na zijn stu
die vestigde hij zich als advocaat en verwierf hij bekendheid als patriot en voor
stander van een aristocratische democratie. Enkele benoemingen in de wetenschap
weigerde hij, om vervolgens als redacteur en uitgever te gaan werken bij de voor
aanstaande krant van zijn oom, de Gazette de Leyde. De artikelen in deze krant
maakten opgang tot in Amerika, maar binnenlands kreeg de Gazette het zwaar
te verduren, omdat haar standpunten te aristocratisch waren voor het uitvoerend
bewind van de Bataafse Republiek. In september 1785 aanvaardde Luzac in Leiden
het hoogleraarschap in het Grieks en in de vaderlandse geschiedenis van de Repu
bliek. Deze benoeming kreeg hij zeker niet op basis van enige wetenschappelijke
verdiensten of publicaties. Vooral goede relaties in patriottische kringen bezorgden
hem de aanstelling. Als hoogleraar kwam Luzac dus maar matig beslagen ten ijs.
In 1794 werd hij eindelijk, na jaren wachten, rector magnificus. In deze hoeda
nigheid raakte Luzac steeds meer betrokken bij de politieke tegenstellingen van
zijn tijd. Zijn rectorale afscheidsrede behandelde aan de hand van Socrates en de
Griekse staatsinstellingen de koning als wijsgeer. Deze rede was opgedragen aan
John Adams, president van de Verenigde Staten. In februari 1796 werd Luzac om
politieke redenen uit zijn ambt van hoogleraar vaderlandse geschiedenis gezet.
Met deze Luzac kreeg Kluit een jaar nadat eerstgenoemde als opvolger van L.C.
Valckenaer was benoemd, grote problemen. Niet Kluit maar Valckenaer was in zijn
leeropdracht uitdrukkelijk de vaderlandse geschiedenis toebedeeld. Luzac meende
daarom de rechtmatige opvolger te zijn van Valckenaers professoraat. Maar Kluit
had sinds zijn aantreden in 1779 zijn eigen leeropdracht ruim geïnterpreteerd. Die
luidde Professor antquitatem et historiae inprimis diplomaticae Foederati Belgii, door
of namens hem in de vertaling van zijn oratio weergegeven als 'gewoon hoogleraar
in de oudheden en historie der Verenigde Nederlanden, vooral in die der handvest-
kunde' (handvestkunde werd in die tijd ook wel 'diplomatiek' genoemd; pas later
ging dit oorkondenleer heten). De Nederlandse omschrijving rekt met een ruime
interpretatie Kluits leeropdracht behoorlijk op. Hij kondigde in zijn oratie zijn
studenten aan, college te zullen geven over 'de verdragen, etc. gesloten door de
Nederlanden sinds de oudste tijden tot onze dagen', met andere woorden: Kluit
nam de vrijheid, niet alleen de staatsinstellingen van de middeleeuwen en de door-