WAARDE VAN HET VERLEDEN
93
dus niet anders dan regt gedaan aan 's Mans verdiensten, toen de Verzorgers van
's Lands Hoogeschool te Leijden in den Jare 1779, den Geleerden Kluit aanstel
den, tot Hoogleeraar in de Oudheden, Vaderlandsche Geschiedenis, bijzonder in
de Handvestkunde.
Niet lang daarna aanvaarde hij dien gewigtigen post, met eene Redevoering, die
veel opziens baarde Zij verscheen ook in het Nederduitsch, en wierd van alle
zijden aangevallen bijzonder door den Schrijver van Drie Brieven aan den Weled
Hooggeleerden Heer A. Kluijt over Zijne Inwijingsrede, en waarvoor sommigen zijnen
leerling P. Paulus hebben gehouden.69
Of de Hoogleeraar opzettelijk daarop geantwoord hebbe, durf ik niet bepalen:
maar wel, dat hij zich door eene veelligt te groote oprijzeling der Landvorstelijke
Opperhoogheid, als die men oordeelde de grondslagen der openbare vrijheid te
ondermijnen, vijanden heeft op den hals gehaald.
Wat ondertusschen Kluit ais Hoogleeraar in de Vaderlandsche Handvestkunde, voor
had en meende te onderwijzen, zag men al ras uit zijne Prima lina collegii diplomati-
ci-historico-politici, sistensis vetus juspublicum Belgicu, historiae 1780.
Het was op dit belangrijk stuk, voorzien met 8. Tijdrekenkundige Tafels, dat hij
naderhand (a° 1789) liet volgen zijnen Index chronologicus sive Prodomus ad primas
lineas historiae Foed. Belgii en in 't volgend jaar de beloofde Historia Federum zelf.
Hoedanig zijne gevoelens waren nopens de nieuwe Staatkunde eener groote Natie,
ontveinsde Kluit zoo weinig als hij die verbergde nopens de hervorming des bestuurs
van zijn eigen Land.
Zijn geheel stelzel had de schrandere Man opengelegd in zijne redevoering, ten Jare
1783
De Historia Foederum Belgii Foederati verscheen nu ook in de jaren 1790 en 1791.
2 Tom. in 8°.
De voorstanders eener zoogenaamde Grondwettige Herstelling, en het geschrijf van
Gerrit Paape viel hij hevig aan,70 in 't Jaar 1788, door de uitgave van een stuk
genaamd, de Souverainiteit der Staten van Holland verdedigd tegen de hedendaagsche
Leer der Volksregering, voornamelijk tegen 'tgeschrift Grondwettige Herstelling, terwijl
hij de Predikers der Regten van den Mensch en Burgers in een ander stukje: De
Rechten van den Mensch in Frankrijk geen gewaande Rechten in Nederland geestig
doorstreek.
Nog gaf hij a° 1794 uit een stuk genaamd, Iets over den laatsten Engelschen Oorlog
met de Republiek, en over Nederlands Koophandel, deszelfs bloei, verval en middelen
van herstel.
Een Man, die met zoo veel stoutheid vooröordeelen durfde aantasten, eigen stelsels
opwerpen, nieuwerwetsche grondbeginselen tegenspreken, en in een tijd van volks-
beroertens en staatsomwentelingen zig niet ontzag openlijk voor zijne gevoelens en
beschermers uit te komen moest natuurlijk zig aan vervolging bloot geven.
Hij werd dan ook in 't jaar 1795 door de Curatoren der Leijdsche Hoogeschool
benevens zijne Amptgenooten Boers en Pestel van zijnen post als Hoogleeraar ont
zet,71 en hij bleef in dien staat, tot zij hem weder in 't jaar 1802 werd wedergegeven,
tot blijdschap der studerende jeugd, ja van allen, die geleerdheid en wetenschappen
beminden.