112
MEERTENS
Piet Meertens (1899-1985) is voor jongere generaties en voor niet-Zeeuwen waar
schijnlijk vooral bekend als de volkskundige en slinkse en ijdele netwerker me
neer Beerta in de zevendelige sleutelroman Het Bureau van zijn latere assistent Han
Voskuil, alias Maarten Koning. Voskuil leerde Meertens pas kennen toen deze ver
in de vijftig was; hij wist van diens leven daarvoor alleen wat Meertens hem daar
over verteld had en wat er over hem gefluisterd werd. Hoewel Maarten Koning
meneer Beerta bij diens afscheid treffend typeert als 'toverdoos', representeert die in
de verste verte niet heel de mens Meertens. Hij was ook veel meer dan alleen direc
teur van het Bureau der Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse
Volkseigen: hij was een productief literatuurwetenschapper en -criticus en (bestuurs)
lid van tal van culturele, kerkelijke en politieke commissies en organisaties. In de
jaren zestig was hij een charismatisch voorzitter van de Nederlandse Maatschappij
voor de Letterkunde en hem werd enkele jaren voor zijn dood het erelidmaat
schap daarvan verleend. Zijn benoeming kort na zijn pensionering tot lid van de
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen was uitzonderlijk, omdat
hij anders dan de meeste leden nooit een professoraat had bekleed. Behalve net
werktijger was hij een vriendenman: correspondenties met vrienden bestreken vaak
tientallen jaren, in enkele gevallen meer dan een halve eeuw, en zijn vriendschappen
werden gewoonlijk pas door de dood ontbonden. Meertens' Zeeuwse jaren, herin
neringen en gevoelens over zijn jeugd spelen uiteraard geen rol in Het Bureau. Wat
Voskuil zeker niet gehoord heeft, is de monologue interieur die in Meertens' nalaten
schap te beluisteren valt, bijna bezeten van tegenstrijdige gevoelens, vertwijfeling en
ook euforie, aanstellerij, poseurschap en vaak pijnlijk zelfonderzoek. Ze verwoordt
ook een voortdurend zoeken naar God en naar 'waarheid', volgens Meertens een
van Gods 'wezenseigenschappen'.
Dit is het verhaal van Piet Meertens' jeugd in Middelburg en van zijn relatie met
Zeeland, gebaseerd op Meertens' eigen verslaglegging, herinneringen, correspon
denties en andere bronnen. Volgens een van zijn vele nagelaten notities heeft hij
vanaf zijn twaalfde aantekeningen bijgehouden van gebeurtenissen die hij belang
rijk vond in zijn leven. Volgens een andere aantekening begon hij daarmee op zijn
zeventiende en ook al had hij toen niet de bedoeling een dagboek bij te houden,
het is dat wel geworden. In 1921 heeft hij het vernietigd, nadat hij een compilatie
had gemaakt van aantekeningen die hem toen nog van belang schenen. Er stonden
in het oorspronkelijke schrift dingen die hem hinderden, aldus een aantekening op
de eerste pagina van de compilatie. Mogelijk heeft hij stukken weggelaten die hij
beslist niet onder andermans ogen wilde laten komen. Een aantekening uit 1918
laat zien dat hij toen al dacht aan toekomstige lezers van zijn diarium. Stel dat de
oorlog, die toen zo dichtbij woedde, alsnog naar Zeeland zou komen en dat het
huis waar hij woonde door een bom getroffen zou worden: 'Niemand, niemand zal
[dan] ooit lezen, al waar ik mijn vreugde vond, al wat ik neerschreef in stillen uren.'
Waarschijnlijk heeft hij tegelijk met de compilatie ook de kroniek gemaakt van zijn
leven tot dan toe, beginnend met zijn geboorte op de Korendijk.
Met wisselende intensiteit heeft Meertens gedurende een groot deel van zijn leven
zijn dagboeken bijgehouden en vaak jeugdherinneringen opgetekend, ook nadat hij
in 1975 na een hersenbloeding - halfzijdig verlamd en afatisch - in een verpleeg
huis was opgenomen. Hij typte toen driftig voort met één vinger. Hoewel een eerste
opzet en sommige hoofdstukken voor een autobiografie al van voor 1975 dateren,