MEERTENS
117
wel voor het eerst van zijn leven - 'gelukkig en tevreden', wat hij in zijn correspon
dentie en ook aan zijn veelvuldig bezoek telkens liet weten.29 Zijn ouders hielden
ondanks alles van elkaar, noteerde hij toen. 'Op mijn leeftijd zie ik mijn ouders veel
genuanceerder als ik ze vroeger deed.' Door de distantie die de tijd hem verschafte,
bleef er veel goeds over. Behalve de liefde van zijn moeder, grootouders en tantes
was er het besef geweest 'dat ik leren kon, dat ik een behoorlijk verstand had, dat
ik gevoelig was voor schoonheid, van de natuur, van de letterkunde, dat ik begrip
had voor de diepte van het geloof, voor de waarheid van het socialisme, die mijn
leven inhoud gaven en verdieping. Dat alles heb ik uit Middelburg in mijn verdere
leven meegebracht.'
In 1940 concludeerde de rapporteur van de reclassering 'dat er in de karakter
trekken en levenswijze van [Meertens] herhaaldelijk blijken van tweeslachtigheid
naar voren komen'. Hij somde daar voorbeelden van op, zoals zijn mannelijke
doorzettingsvermogen tegenover zijn vrouwelijke sentimentaliteit en zijn sterke
'ik-heid' tegenover een minderwaardigheidscomplex. Als de rapporteur daar weet
van had gehad, had hij ook Meertens' ambivalente gevoelens tegenover Zeeland en
Middelburg kunnen noemen, evenals de dubbelzinnige of tegenstrijdige beelden
die hij in de loop van zijn leven van zijn jeugd heeft gegeven.
Herinneren, in alle autobiografische genres (en Meertens beoefende ze allemaal),
is minder dan het oproepen van feitelijkheden uit het verleden een proces van
veranderende interpretatie, betekenis- en zingeving.30 Geen van Meertens' vertel
lingen over zijn jeugd is per se helemaal waar of onwaar; ze zijn waar als proces en
als uitvergrotingen die voortkwamen uit actuele situaties waarin hij verkeerde en
die hij zo tegelijkertijd vorm gaf. Zo min als Meertens' beelden van het verleden
eenduidigheid verschaffen, zo min waren zijn percepties van zijn actuele situatie
ooit helemaal ondubbelzinnig of realistisch. Ook zijn heden verschoot van kleur
naar het beeld dat hij daarbij van zijn jeugd kon of wilde oproepen.
Tot het autobiografisch metier dat Meertens heeft betracht, behoort fictie. Naast
andere literaire pennenoefeningen bevinden zich in zijn papieren nalatenschap vijf
versies van een autobiografisch verhaal: Middelburg is maar een kleine stad. Elke
versie is na een paar pagina's gestokt. De verschillende versies laten een stijgende lijn
van afkeer van Middelburg zien, zelfs boosheid. In elke versie wordt meegedeeld
dat de ik-figuur 'een kind der schande' was en dat zijn ouders een buitengewoon
slecht huwelijk hadden; de andere kinderen zijn al jong gestorven, zodat de 'ik'
feitelijk 'enig kind' was. Vriendjes had hij nauwelijks en ze interesseerden hem ook
niet. Afgaand op verwijzingen in het verhaal en op de sfeer is Meertens er na het
verscheiden van zijn ouders aan begonnen. In elke versie zijn ze zelf al dood.
In de laatste, handgeschreven en zwartste versie van 'Middelburg is maar een kleine
stad', reist de 'ik', jurist in Leiden, vanwege zijn werk jaren na de dood van zijn ou
ders voor het eerst naar zijn geboortestad. Vanuit de trein ziet hij al op enige afstand
de hem maar al te bekende beelden van de abdij en andere gebouwen opdoemen,
terwijl hij vervuld raakt van steeds tegenstrijdiger gevoelens. Als de trein eenmaal
tot stilstand is gekomen, kan hij zichzelf er nauwelijks toe brengen uit te stappen
en overweegt hij via het eindstation Vlissingen naar huis terug te keren. Nadat hij
op het laatste moment toch is uitgestapt, volgt in het verhaal een bijna woedende
(en tamelijk absurde) uitbarsting over hoe lelijk het stationsgebouw wel niet is. De
hoofdpersoon wandelt door de donkere stad naar zijn hotel en slentert daarna nog