het Veerse Gat te mikken en zijn thuishaven Veere binnen te lopen. Dat nu lijkt hem noodlottig geworden te zijn. De volgende middag om 5 uur, met Walcheren in zicht, kwam het schip namelijk midden in een zeer zware depressie terecht. Een plotselinge noorderstorm, gepaard met een hagelbui die de bemanning elk zicht be nam, maakte het Vinckaert onmogelijk het Veerse Gat binnen te lopen. We weten natuurlijk niet of Vinckaert, die al meer dan een jaar van huis was, zich wel reali seerde dat het die dag springtij was en rond dat uur daardoor extreem laag water, waarschijnlijk zelfs extra laag door de eerder heersende stevige zuidenwind. Hoe het ook zij, door de storm kwam hij op de Steenplaat terecht 'en recht daar weder af'.6 Zijn schip sloeg lek en de duisternis viel in. Men kon weinig anders doen dan de ankers laten vallen. Toen het schip echter om 10 uur 's avonds dreigde te zinken, riep Vinckaert een scheepsraad bijeen. 'Al 't volck', bemanning en passagiers, ging ermee akkoord te proberen het schip voor de wind op de kust te laten lopen om 'menschen en costelijchheyt te salveren'. Na het kappen der ankers lukte het echter niet het schip voor de wind te brengen. Met alle kracht probeerde men het fokzeil te hijsen, maar tevergeefs, 'daer haperendende iets aen de mast'.7 Intussen werd het schip tot drie maal toe tegen de zandplaat gesmeten. Bij de laatste stoot brak het in tweeën en verdween het in de golven, 'omptrent 3 mijl van Vlissingen'.8 Slechts een handvol opvarenden overleefde de ramp. Een tweetal had zich weten te redden door zich vast te klampen aan een 'stuck', een groot vat. Na een nacht op zee te hebben gedreven, werden zij gered door de bemanning van een Engelse kits. De ontvangst van het nieuws MARINEKAPITEIN 9 Zondag 19 oktober ging het bericht van de ramp als een lopend vuurtje over Wal cheren. In de eerste uren plaatselijk van mond op mond. De Middelburgse han delaar Pieter Macaré lag in zijn huis in de Singelstraat ziek op bed toen hij bezoek kreeg van zijn buurman, een van de Middelburgse burgemeesters, die hem kwam vertellen dat de 'Waterdrincker' - de naam van de kapitein werd hier gebruikt om het schip aan te duiden - was verongelukt en dat er slechts twee of drie personen gered waren: 'voorts is alles wech'. Een dag na de ramp meldde hij dit nieuws, 'te bedde leggende door melancolye sieckte', aan Jacobus de Bruijne, eigenaar van een groot handelshuis in Antwerpen voor en met wie hij al jarenlang zaken deed en met wie hij een bijna dagelijkse correspondentie onderhield. Hij was zielsbedroefd, zo schreef hij, omdat hij vreesde dat De Bruijne, hoezeer hij deze ook had gewaar schuwd, zijn vermoedelijk grote aandeel in de lading niet had verzekerd. Doordat Macaré de straat niet op kon en zijn dienaar de stad uit was, kon hij niet te weten komen of andere schepen bij hem [Vinckaert] geweest zijn. Dan soo die voor Hollant met hem affcomen sijn als [ick] vertrouwe, die moeten tevooren van hem gescheyden sijn, want moeten soo verder op dit lant niet comen. Den almachtigeh Godt bidde [ick] dat [hij] immers die schepen [in] salvo sal gebracht hebben. Daernaer [ick] het hert uut mijn lijf verlange en bidde Godt dat ick van Ue mach vernemen dat U in den Waterdrincker niet veel of een minsten interest sult hebben. Laet mij doch dattelijck te water en bode weten hoe alles staet, want nu sal ick hier t'eennemael in d'hoogh zijn met dat dien

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 11