10 MARINEKAPITEIN lecker [schavuit] van Verstege hier d' een en d'ander bekentgemaeckt heeft [dat er] voer Ue[deles] grootepartije te comen stonden. Soo Ue mij nu ende uut de partijen in Hollant, met Godt de voorste gearriveert, niet spoedig helpt, soo weete [ick] mij niet te redden, want dese weeck [moet ick over de 1900 Vlaams betaelen. Daerom hebbe [ick] soo serieuselijck verlangt naer de compste van de Waterdrincker en nu valt mij op 't lijf dese droeve tijdinge. De almachtige Godt wilt mij ende Ue troosten beneffen alle andere geïnteresseerde. Mijnne dat ick [er] oock 500 realen van achten in hebbe Dat ongetwijffelt sal sijn, daerin moet [ick] passienteren. Waere Ue interest niet meer, soo waere mijn droefheyt niet. Bidde doch vriendelijck sito, sito, mij te seggen hoe alles staet, want ick niet eer tot ruste sal comen. Dese gepasseerde nacht [heb ick] wel zonder ruste duergebracht. De Heere geve het soo swaer niet sij als het mij dunckt. Laet mij doch sito weten tot mijner gerusticheyt. Het is wel droeve dat ick in Ue saecke soo veel perickels en becom[m]eringe moet lijden. De Heere beleeft mij sulcx dan op te leggen, die [ick] bidde mij geduldelijck te laten dragen.9 Twee dagen later stuurde Macaré zijn 'seer geaffecteerde broederlijcken vrient' De Bruijne een volgende brief. De twee aan land gebrachte, geredde bootsgezellen had hij inmiddels persoonlijk gesproken. Hij begon met een nauwelijks verholen ver wijt aan het adres van kapitein Vinckaert. Als deze niet zo nodig naar Veere had ge wild, maar voor Vlissingen had gekozen, zou het schip veilig op het Vlake, de rede bij Rammekens, zijn gearriveerd. Omdat de rest van het konvooi, de Hollandse schepen, verder uit de kust waren gebleven, was er echter goede hoop dat deze wel veilig zouden binnenlopen. Die 'sijn alle van den Waterdrincker gescheyden 't nach tevooren, sijnde tusschen vrijdach en saterdach. [Ick] bidde de almachtige Godt dat Ue op ontfangst deser de goede tijding meught hebben van hun arrivement ende met deselvs seer goet retour becomen meught'. Inderdaad kwamen deze Hollandse schepen enkele dagen later veilig in Amsterdam aan. Maar voor Macaré bleef het niet bij één enkel ongeluk. In Antwerpen heerste die dagen grote onrust. Er was zelfs sprake van een volksopstand met als aanleiding de pogingen van het centraal gezag om het regulier postverkeer weer uit handen van de gilden en de stedelijke autoriteit te halen. Troepen van de koning 'belegerden' de stad. Het gevolg van dit alles was dat brieven en wissels niet tijdig verstuurd werden, waardoor Macaré als agent van De Bruijne in ernstige problemen dreigde te komen. D'een droefheydt compt op d'andere met de belegeringe dat oock vrij swaer valt ende mij seer ongelucking maeckt met [ick] als Ue gesecht nu soo veel te bet[alen] hebbe ende voor mij nu nergens valt te renbour[seren], noch op sight noch tijt. Ick lijde te veel buyten mijnen interest voor Uedeles interest. De Almachtige Godt laete alles ten goeden uutvallen. Ondanks al zijn zwaarmoedigheid zag Macaré echter ook meteen de nodige kan sen. Hij adviseerde De Bruijne zolang de onrust in Antwerpen voortduurde, zijn in Amsterdam aangekomen zilver naar Middelburg te laten overbrengen. Daar was immers een muntslag aan de gang, en in Amsterdam niet. Hij rekende hem heel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 12