128 MEERTENS de Tweede Wereldoorlog contact behield. Meertens' moeder had zelfs de gewoonte hem Brammetje tot vervelens toe tot voorbeeld te stellen: Brammetje was netter op zijn kleren, Brammetje was beleefder (hij sprak altijd keurig met twee woor den), Brammetje werkte harder en - Brammetje zat ook op vioolles - legde meer gevoel in zijn spel. Leo, die aan de overkant van Arnemuijden woonde, was een al wat oudere zwarte jongen, een durfal. Meertens bewonderde hem, omdat niemand het ooit een tweede keer probeerde Leo om zijn huidskleur uit te schelden. Hij emigreerde naar Amerika aan het einde van Meertens' tijd op de lagere school. De sterkste jongen uit zijn jaren op de lagere school, David, nam hem bij vechtpartijen altijd in bescherming. Als ze alleen waren, had hij de gewoonte zich op een ken nelijk vaag erotische - maar niet onprettige - wijze tegen Meertens aan te druk ken. Na een paar jaar ging David verhuizen en ze keken elkaar bedroefd na bij het afscheid. En er waren veel meer vriendjes die kwamen en gingen. De ontdekkingsreizen met speelkameraadjes voerden Meertens over De Hoop, de werf van zijn grootvader, ook al zo'n jongensparadijs, waar hij tijdens zijn jaren op de lagere school vaak rondzwierf. Er waren loodsen en smidsen waarin aan open vuren werd gewerkt en er was een helling waarop drie schepen tegelijk konden liggen. Paarden die schepen tegen de helling optrokken en de tewaterlatingen na voltooiing van reparaties maakten op Pietertje genoeg indruk om te verwerken in zijn onvoltooide autobiografische verhaal Het huis met de zes zolders. Een hoofdstuk ging over Arnemuijden, een ander over 'de werf'. Meertens' moeder had een schier eindeloos arsenaal aan sprookjes, die ze vertelde of voorlas, 'uit de prentenboeken, die ik voor mijn verjaardagen kreeg, of de oude boekjes die nog van mijn Vader en zelfs van mijn grootouders afkomstig waren. De droevige geschiedenis van Haantje Kukeleku, de vrolijke historie van Martijn de aap en Bonte Mietje, de poes, het heerlijke boek van Piet de Smeerpoets, hoe heeft dat alles mij als kind beziggehouden, wat heb ik er van genoten, telkens en telkens opnieuw, en wat ben ik mijn goede Moeder dankbaar, dat zij altijd weer de tijd en het geduld bezat om steeds opnieuw te vertellen of voor te lezen voor die aandachtige kinderoren.' Nadat hij en zijn broertje Kees zelf hadden leren le zen, vonden ze door het hele huis sprookjesboeken, zoals het sprookjesalbum van Verkade, De sprookjes van Moeder de Gans en De Gelukkige Prins van Oscar Wilde. De nog jonge Meertens haalde uit de Provinciale Bibliotheek alle delen sprookjes en legenden uit verschillende landen die door Thieme waren uitgegeven, daaronder Nederlandse die verzameld waren door Josef Cohen en Vlaamse door Victor de Meyere. Met wijsheid achteraf waren het Meertens' eerste stapjes op het pad van folklore en erfgoed. Vanaf 1904 bezocht Piet Meertens de Rijksleerschool, die bij de Rijkskweekschool hoorde. Een jaar eerder was hij al naar een kleuterklasje van het Nut voor het Algemeen op de Vlasmarkt gegaan, maar daar had hij niets geleerd; kinderen wer den er alleen zoet gehouden. Het eerste jaar op de grote school was ter voorberei ding op het zevenjarig leerplan. Hij leerde er de eerste tijd ook nog niet veel meer dan matjes vlechten en versjes zingen. De Rijksleerschool was wat we tegenwoordig 'openbaar' zouden noemen. Protestante leerlingen gingen naar een andere school. Tijdens Meertens tijd op de lagere school kwam er voor het eerst katholiek lager onderwijs in Middelburg en verlieten de roomsen de Rijksleerschool. Zoals op zoveel plaatsen in Nederland zochten leer-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 130