De Heer werd niet gediend 130 MEERTENS vaderlandse geschiedenis. Geen wonder dat historische verhalen - vooral die van de Zeeuwse kinderboekenschrijver Pieter Louwerse - navenant op Meertens' ver beelding werkten. Op zijn twaalfde woonde hij met vijfhonderd andere kinderen in Souburg de feestelijke onthulling bij van een monument voor deze 'kindervriend'. Ze hadden eindeloos moeten luisteren naar toespraken die in de menigte niet te verstaan waren, maar waar in de kranten uitgebreid verslag van werd gedaan. In huize Meertens 'werd de Heer niet gediend'. Anders dan bij vriendjes heers te er geen godsdienstige sfeer. Toch zou er voor en na het eten wel gedankt zijn. Meertens' vader was anders dan zijn moeder nog wel gedoopt, maar niet belijdend. Het liet zijn ouders uiteindelijk allebei tamelijk onverschillig wat hun kinderen wilden, maar zijn moeder stond hen wat dat betreft ook niets in de weg. 'Kerkelijk besef' was haar vreemd, maar ze was niet gespeend van religieuze gevoelens. Als zijn vader hem zondagsochtends mee uit wandelen nam, klonk gewoonlijk het plechtige klokgelui en kwamen ze de ontelbare kerkgangers tegen. Vriendjes wa ren wel kerkelijk en vonden het maar raar dat hij nooit naar de kerk ging, en als kind zou hij het ontbreken van een kerkelijke sfeer zoals die bij hen wel bestond, erg gemist hebben. Op aandrang van grootvader Mak, die jaren eerder het geloof had hervonden, werden Pietertje en Keesje in de Hervormde Gemeente in 1904 gedoopt. Meertens' moeder zou uit liefde voor haar vader met diens verzoek heb ben ingestemd. De jongere Wim en Mientje ontvingen het doopsel in hun eerste levensjaar. Hoewel Meertens zich zijn doop later wel herinnerde, volgde de eerste bewust be leefde kerkdienst pas enkele jaren later. Omstreeks zijn achtste ging hij op een avond met zijn grootvader mee naar de Oostkerk en mocht hij naast hem in de ouderlingenbank zitten. De stampvolle kerk, het gezang en de preek maakten een onuitwisbare indruk op hem. Ook al zou zijn eigenlijk religieus ontwaken nog een tijd op zich laten wachten, hij kreeg de smaak voor de kerkgang snel te pakken en uiteindelijk zou die in betekenis niet voor de ontwikkeling van zijn leesvaardigheid en de ontdekking van Middelburg, Walcheren en ten slotte Zeeland onderdoen. Na zijn eerste kerkgang bezocht Meertens tot kort voor het einde van zijn lagere schooltijd - 'uit eigen vrije wil' - de zondagschool van een wijkvereniging. Daar leerde hij de psalmversjes opzeggen, die hij na twee keer uit zijn hoofd kende; bij verzen stotterde hij niet. Om de paar weken kreeg hij op zondagschool vrome plaatjes en bij het verlaten een kaart met de afbeelding van een ineengestrengelde roos en lelie en een Bijbeltekst (Rom. 5-1) van de wijkvereniging.52 Op zondag ging hij bovendien gewoonlijk met zijn grootouders en een van zijn tantes naar de kerk. Hij zat dan op de plaats die zijn grootvader gehuurd had. Deze had zelf tussen de ouderlingen plaatsgenomen. Zijn grootmoeder en zijn tante zaten in het midden schip tussen de vrouwen. Na de dood van zijn grootvader in 1911 huurde Meertens' moeder diens plaats voor hem. Ze ging het jaar daarop ook met hem naar een lezing in Middelburg van generaal Booth, de Engelse oprichter van het Leger des Heils, en ze nam een abon nement voor hem op het jeugdblad van het Leger. Misschien heeft hij toen niet veel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 132