'Ik hield niet meer van mijn vader' MEERTENS 131 gebruik gemaakt van zijn grootvaders plaats. Na de dood van grootvader Mak lijkt tante Cornelie hem onder haar religieuze hoede te hebben genomen, en ging hij op catechisatie - samen met Bram Frelier - in de Engelse Kerk in Middelburg en hij begon daar ook met haar te kerken. Cornelie had haar eigen plaats in het kerkje in de Simpelhuisstraat, vlak achter de tuin van Arnemuijden. Dankzij de Engelse lessen van zijn tante kon hij de diensten een beetje volgen en hij kon ook nog in het Engels meezingen. De catechisatie was in het Nederlands, maar daar snapte hij nog niet veel van. Na een misser waaruit duidelijk werd dat hij niet wist wat besnijdenis was (hij werd wel bijgepraat door andere jongens), gaf hij er de brui aan. Waarschijnlijk woonde hij daarna weer de hervormde diensten bij. Pas drie jaar later hervatte hij de catechisatie in de Nieuwe Kerk. In juli 1912 verliet Piet Meertens de lagere school, 'die ik geregeld heb doorlopen in de minimum-tijd'. De hoofdonderwijzer, meneer De Haas, die al op leeftijd was, was hem altijd 'zeer lief' geweest. Dat Meertens de lagere school zonder haperingen doorliep, verbaast natuurlijk niet; evenmin blijkt dat zijn schooljaren uitzonderlijk zijn geweest. Er is geen spoor dat duidt op het wonderkind dat hij volgens zijn moeder zou zijn geweest. Hij heeft pas op school leren lezen.53 Ook al zou hij tot aan het einde van zijn middelbareschooltijd muzieklessen blijven volgen, een groot violist is aan Meertens niet verloren gegaan. Hij heeft nog in zijn kinderjaren met broer Kees en een vriendje eens een muziekvereniging - Beethoven - opgericht, maar die was geen lang leven beschoren. Afgezien van een enkele avond met een muziekgezelschap, en misschien thuis, heeft hij zelden met anderen gemusiceerd en na zijn studietijd lijkt daar helemaal geen sprake meer van te zijn geweest.54 Misschien heeft zijn moeder aan een wonderkind gedacht bij de versjes die haar oudste vrijwel vanaf haar geboorte voor zijn zusje heeft geschreven. Dichterlijke ambities heeft Meertens wel lang gekoesterd, maar een groot poëet school er ook al niet in hem. Tot in de jaren dertig noemde hij zichzelf dichter en heeft hij gepro beerd gedichten te publiceren. Dat is in zijn volwassen jaren maar één keer gelukt. Eind jaren twintig werd een sonnet zijn hand in De Gids opgenomen.55 Vlak na zijn eindexamen in 1919 heeft hij - onder het pseudoniem Jan de Raedt - drie sonnetten gepubliceerd in het jongerenblad De Jongste Dag. Een paar maanden later volgde nog een gedicht.56 Het tijdschrift was toen net opgericht om de na oorlogse generatie een kritisch platform te bieden, (het blad ging na een jaar ter ziele).57 Meertens' jeugdsonnetten getuigen misschien van enige technische vaar digheid, maar verder vooral van zouteloosheid. Hij heeft daarna nog gedichten aan Muus Jacobse (Klaas Heeroma), Martinus Nijhoff en ook aan Hendrik Marsman gestuurd. Nijhoff meende dat hooguit één gedicht na uitvoerige bewerking ge schikt zou zijn voor publicatie. Van Marsman is geen antwoord bekend. Heeroma vond Meertens' gedichten te individualistisch; ze lagen weliswaar goed het gehoor, maar hij zag er voornamelijk belofte en erg weinig geestelijke winst in. Uit zijn reactie op Heeroma's commentaar blijkt dat Meertens zelf toen al twijfels over zijn gedichten had. Op zijn 75e schreef hij dat zijn gedichten louter navolging waren en alle oorspronkelijkheid ontbeerden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 133