132 MEERTENS Met het laatste jaar op de Rijksleerschool zette zich een periode van overgang in, die moeilijk en bij vlagen pijnlijk moet zijn geweest. Van puberen in tegenwoordige zin zal nog wel geen sprake zijn geweest, want dat begon in die tijd pas een paar jaar later dan tegenwoordig; hij was er trouwens laat mee. De overgang naar de middelbare school verliep verre van makkelijk. Het gezin verhuisde in 1913 van het pand Arnemuijden naar In den Yngelsche Krayert op de Dam, toen zijn vader de kruidenierswaren verwisselde voor verzekeringspolissen. Er veranderde vooral iets 'onherroepelijks' in de verhouding tussen vader en zoon. In deze periode heeft Karel Meertens zijn oudste zoon gevraagd wat hij later wilde worden. Beïnvloed door de gesprekken met grootvader Mak, antwoordde de jon gen dat hij dominee wilde worden. Daarop zei zijn vader dat hij dan eerst maar eens goed moest leren huichelen. Dit zullen wel de schennende woorden zijn geweest waarover de verteller van Middelburg is maar een kleine stad spreekt. Zijn vaders reactie was een 'zweepslag' geweest voor de jonge Meertens, die hij mogelijk ook als een afwijzing van zijn geliefde grootvader heeft ervaren. Toch hebben ze mis schien wel zijn uiteindelijke studiekeuze beïnvloed: het is geen theologie geworden. Hoe dan ook, op dat moment wist hij het: 'Ik hield niet meer van mijn vader. Dat ik hem haatte is teveel gezegd hij was me onverschillig.' Na zijn middelbare schooltijd is zijn vader inderdaad volstrekt irrelevant voor hem geworden. Juist in deze overgangsjaren zouden Meertens' stotteren en alle bijkomende proble men zich in alle heftigheid gaan manifesteren. Toch stond tegenover ellende tijdens zijn vroege adolescentie, na een paar jaar middelbare school, zijn gelijktijdig intel lectueel, spiritueel en politiek ontwaken. In die tijd ontdekte hij ook het erfgoed, waarvan het behoud zijn roeping en levenswerk zou worden, en deed het lezen van poëzie een wereld van ongekende schoonheid opengaan. De overgangsjaren begon nen echter onverwacht met een groot verlies. Op 10 juli 1911 had de familie Mak de zeventisgte verjaardag van grootvader Cornelis gevierd, 'met heel zijn huis'. Het feest zou een van de mooiste herinnerin gen van Meertens aan zijn jeugd zijn geweest. 'Hoe waren wij toen allen tesamen, eendrachtig en gelukkig: mijn grootouders en al hun kinderen en kleinkinderen.' Een broer van zijn moeder was uit Amerika overgekomen. Tegen een vriend had Cornelis Mak er zijn dankbaarheid over uitgesproken deze dag te hebben mogen meemaken. Hij telde zijn zegeningen. 'Alles wat ik God gebeden heb, ontving ik. Meer mag ik niet verlangen, wat er nog komt is toegift, ik ben echter bereid God te ontmoeten; met Jacob zeg ik: op Uw Zaligheid wacht ik' (Gen. 49:18). De toegift was onverwacht klein, of misschien leefde Cornelis Mak al op geleende tijd. 'In die tijd was 70 een hoge leeftijd. Hij was uiterlijk en innerlijk een oud man', memoreerde Meertens, toen hij zelf aanzienlijk ouder was dan zijn grootvader ooit geworden is. Twee maanden na het feest, nog voor de warme zomer van 1911 voor bij was, stierf grootvader na een ziekte van enkele weken. Op zijn soms ouwelijke wijze memoreerde Piet Meertens tien jaar na zijn grootvaders dood dat deze steeds 'een invloed ten goede' op hem had gehad en dat zijn dood de 'smartelijkste gebeur tenis van zijn jeugd' was geweest. Zijn grootvader was 'een goed vriend geworden, die ik nog niet kon missen'. Hij zal bij grootvader Mak een luisterend oor hebben gevonden, dat zijn ouders hem door hun eeuwige strijd niet zullen hebben kunnen bieden. Het overlijden van zijn grootvader markeerde het einde van zijn kindertijd

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 134