ven, waren een tiental jaren eerder mislukt. Amsterdam was inmiddels het centrum van de handel in edelmetaal geworden.14 Toch was een kleine groep Middelburgers waaronder Van der Goes en Macaré betrokken gebleven bij de zilverhandel. De aanwezigheid van een eigen Zeeuwse Munt zal daarbij een rol hebben gespeeld en in de herfst van 1659 van invloed geweest zijn op de door deze kooplieden geleden schade. In 1658 had de Middelburgse muntmeester Jacob Boreel zich im mers verplicht tot een omvangrijke muntslag van rijksdaalders, zilveren rijders en ducaten waarvoor hij veel zilver nodig had.15 Net als zijn collega's in Amsterdam en West-Friesland was de muntmeester weliswaar een overheidsdienaar wiens pro ductie onder streng toezicht stond van gewest en generaliteit, maar in de praktijk opereerde hij als een zelfstandig ondernemer die voor zijn bedrijfswinst in sterke mate afhankelijk was van de plaatselijke prijzen van het benodigde edelmetaal. Zeer waarschijnlijk had hij al eerder afspraken gemaakt over de prijs van het in Mid delburg te leveren zilver en waren ook de handelaren erbij gebaat het verlies dat zij hadden met de ondergang van de Waterdrincker zo klein mogelijk te houden en zich zo snel mogelijk in te dekken wat betreft hun leveringsafspraken. De Middelburgse handelaren hadden via hun agent in Cadiz zelf een aandeel in de zilverhandel, maar traden tegelijkertijd op als agenten voor anderen. Zo waren al enkele jaren Pieter Macaré en Marcelis van der Goes in deze handel actief, persoon lijk maar ook als Middelburgs agent van handelshuizen in Antwerpen en elders. Deze handelaren probeerden op verschillende manieren hun risico te beperken, bijvoorbeeld door de ladingen te verzekeren - een vaak kostbare zaak - maar ook door de lading te verdelen over verschillende schepen met verschillende bestem mingen. De risico's waren groot, zelfs in deze tijden van betrekkelijke vrede. De Engelsen achtten zich namelijk gemachtigd Nederlandse schepen te inspecteren op de aanwezigheid van Spaanse goederen. En bewijs dan maar eens het feitelijke ei gendom! Dat er vertegenwoordigers van de ladingeigenaren aan boord waren, is in dit licht begrijpelijk. Belangrijke kooplieden als de heer Ribaut, Geraert Versteegh en Marcelis van der Goes leden bij de ramp met de Waterdrincker echter zonder meer een groot verlies, ook wanneer zij, anders dan De Bruijne, hun deel van de lading zilver wel hadden verzekerd.16 12 MARINEKAPITEIN Briefwisseling Uit de brieven die Macaré aan De Bruijne stuurde, krijgen we een interessant beeld van de gang van zaken tussen de betrokken Walcherse handelaren. In deze stukken komen praktische aangelegenheden, zoals informatie over wissels die binnenkort getrokken worden en handelsadviezen voor, maar ook veel particuliere zorgen zo als die over Macaré's gezondheidstoestand. Macaré hoopte vurig dat de Hollandse schepen die samen met de Waterdrincker voeren veilig aangekomen zouden zijn. Hij had de almachtige God gebeden, dat Hij tenminste die schepen 'in salvo' ge bracht zou hebben en hoopte bovendien van De Bruijne 'cito, cito' te vernemen dat deze weinig of geen belang had in de Waterdrincker. Macaré toont zich in zijn correspondentie een uiterst godsvruchtig man, voorzichtig, nederig ook tegenover De Bruijne, klagerig niet alleen over zijn verstoppingen en andere gezondheidspro blemen, maar ook over het feit dat hij als vader van acht kinderen, met een negende op komst, veel zorgen had. De Middelburgse groep van handelaren krijgt in de brieven van Pieter Macaré aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 14