Meertens' afscheid van zijn jeugd en van de kleine stad
154
MEERTENS
den. Omdat ze de langste jongens van de klas waren, zaten ze achterin en het kwam
nogal eens tot knietje wrijven. Verder dan dat ging het niet, ook niet als ze alleen
waren. 'We waren schuchtere minnaars. We spraken nooit over onze gevoelens voor
elkaar. Niemand heeft gemerkt wat we voor elkaar voelden. We hielden van elkaar,
maar we hebben dat nooit uitgesproken.' Ze hebben na hun eindexamen nog een
tijdje gecorrespondeerd, maar verloren elkaar toch uit het oog. Het is niet duidelijk
wie deze klasgenoot geweest kan zijn.
Toch lijkt in de winter van 1919, enkele maanden voor zijn eindexamen, de liefde
of op zijn minst een diepe Schwarmerei te hebben toegeslagen - er zouden er nog
vele volgen - en het moet hem op dat moment zeker het gevoel hebben gegeven
een 'buitenstaander' te zijn geweest.136 Op 23 februari 1919 schreef Meertens door
een diepe smart getroffen te zijn, die zich niet liet uitspreken. Niemand die deze
woorden las, zou ze ooit begrijpen. 'Er is er éen die mij troosten kan, maar hij zal
het nimmer weten. Er is er éen die mij kan geven wat ik verlang, maar hij zal het
mij nimmer geven. Er is er éen die mijn tranen kan droogen, maar hij zal veeleer
lachen om mijn weenen.'
In het eindexamenjaar moesten er enkele belangrijke beslissingen genomen wor
den. Wat zou Piet Meertens gaan studeren, en waar? Aan het begin van het school
jaar dacht hij nog 'half en half' aan een studie theologie en volgde daarom nog
Hebreeuws. Ondanks - misschien ook wel dankzij - zijn intense spirituele erva
ringen heeft hij dat jaar ten tijde van zijn belijdenis besloten van die studie af te
zien.137 Hij had er lang over geaarzeld en met andere medegymnasiasten en vrien
den gesproken over zijn oorspronkelijke idee om predikant te worden. Onder hen
bevonden zich kinderen van predikanten en sommige hadden zelf plannen theolo
gie te studeren.138 Een van hen, Cees Steenblok, met wie Meertens tot in de oorlog
zo nu en dan contact onderhield, werd inderdaad dominee. Misschien hebben die
gesprekken hem ervan overtuigd dat het ambt niet voor hem was weggelegd, wat
overigens niets afdeed aan zijn levenslange belangstelling voor theologie. Zijn oud
leraar Hebreeuws, ds. J.L. Bleeker, betreurde nog lang nadien dat zijn 'waarde oud
leerling' - een van zijn besten - niet voor de theologie had gekozen.
Een grote belemmering voor het predikambt was natuurlijk Meertens' spraakge
brek, al beweerde hij het vertrouwen te hebben gehad daarover heen te groeien.
Een keuze voor een letterenstudie betekende bijna automatisch een keuze voor het
leraarschap en daarin zou zijn stotteren nauwelijks minder problemen oproepen.
Toen hij in 1926 een tijdelijke aanstelling had als leraar in Doetinchem, zou hij
geen 'eigenlijk spraakgebrek' meer hebben, maar moeilijk uit zijn woorden komen.
Leerlingen klaagden dat hij 'bijna stotterde'.139 Een groter bezwaar tegen een theo
logiestudie was dat hij zichzelf geen hoogstaand mens vond: hij loog, nota bene
zelfs tegen zijn moeder, hij spiekte en hij wist dat hij geen oprecht berouw over zijn
zonden had. Wie weet heeft de opmerking van zijn vader over huichelende predi
kanten hem hierbij nog parten gespeeld. Liegen - nog wel tegen zijn moeder - en
spieken strookten trouwens ook niet met zijn voornemen uit die tijd nooit iets te
doen dat zijn zelfrespect zou ondermijnen. Pas nadien heeft hij zich gerealiseerd dat
zelfs een zondig mens predikant kon worden.