20 MARINEKAPITEIN Zeeuwse admiraliteit bereid bleek de koopvaardij tussen Aberdeen en de Schotse stapelplaats Veere te beschermen. Kort daarop was Vinckaert weer in Spanje. Op 12 juni veroverde hij daar een Por tugese prijs, ditmaal een karveel dat ondermeer geladen was met kaarsen. Op 4 augustus 1655 werd in de admiraliteitsraad gesproken over de verkoop van kaarsen uit deze prijs. Op 21 augustus ging het over de verkoop van het karveel dat op 15 juni door Vinckaerts volk in Cadiz was opgebracht.62 Vanaf 9 augustus is er volgens de resoluties van de Zeeuwse admiraliteit sprake van dat Vinckaert wederom op konvooi naar Malaga en Cadiz zou gaan. Bovenop zijn rol van 70 man kreeg hij bij die gelegenheid nog eens 25 soldaten mee, een duidelijke bevestiging van de agressieve bedoelingen van de Zeeuwse admiraliteit.63 Op 27 en 28 augustus blijkt Vinckaert op weg naar Vigo in Galicië.64 Van 13 tot 23 september 1655 was hij op konvooi van Malaga naar Londen, van 29 september tot 18 november voer hij naar Genua, op 15 november 1655 van of naar Spanje, op 30 november was hij weer op weg naar Malaga.65 Het is niet waarschijnlijk dat Vinckaert thuis in Veere was toen zijn vrouw dat jaar beviel van een zoon, die naar hem vernoemd werd. Begin februari 1656 kwam Michiel de Ruyter kapitein Jan Vinckaert nogmaals tegen, nu tussen Alicante en Cap St. Martin, waar hij met een Hollandse koop vaardijvloot van 26 zeilen op weg was naar verschillende havens 'straatwaarts in'. Vinckaert had op deze tocht de rol overgenomen van de Friese konvooier Marten Schaaf, die tijdens een storm in de 'Spaanse zee' van de vloot was afgedwaald. De schippers van de koopvaardijvloot verklaarden dat Schaaf een brief bij zich had gehad aan De Ruyter, waarbij deze gevraagd werd de schepen bij een eventuele ontmoeting van een geleide te voorzien. De Ruyter en zijn krijgsraad besloten hier aan gevolg te geven en de schepen tot voorbij Sardinië te konvooieren omdat er op dat moment acht Franse schepen actief waren die ieder schip tussen Sardinië en de Barbarijse kust aanhielden en op Spaanse goederen doorzochten.66 Het waren niet alleen de Fransen die schepen aanhielden. Ook de Engelsen deden het. Toen hij in maart, vermoedelijk gelijktijdig met Vinckaert, in Cadiz was gear riveerd, kregen vice-admiraal De Ruyter en de marinekapiteins dan ook het verzoek zowel het gemunte als het ongemunte zilver uit de zilvervloot in hun oorlogssche pen over te laden. De kooplieden zouden het edelmetaal anders met Franse schepen moeten meegeven 'tot grote schade des vaderlands'. Dit omdat de Franse schepen niet door de Engelsen gevisiteerd zouden worden en aldus een inspectie van de la ding, die in Engelse ogen wellicht Spaans eigendom zou kunnen zijn, kon worden vermeden. Hun verzoek werd door De Ruyter ingewilligd. Overeengekomen werd dat de kooplieden 2% van de waarde aan vrachtloon zouden betalen, waarvan 1% voor de Admiraliteit, 0,75% voor de 'schippers'67 en 0,25% voor de kapiteins.68 De verschillende admiraliteiten moesten de overeenkomst later maar goedkeuren. Het lijkt erop dat hiermee een nieuwe trend werd gezet. Engelse inspectie van vij andelijke lading aan boord van neutrale schepen kon de komende jaren worden vermeden door de waardevolle goederen mee te geven met een Hollands of Zeeuws oorlogsschip. Ook Jan Vinckaert moet op de hoogte geweest zijn van de regeling met De Ruyter uit maart 1656. In 1657 nam hij als admiraliteitskapitein enkele baren zilver aan boord voor de Walcherse handelaar Marcelis van der Goes.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 22