MARINEKAPITEIN 31 hij een advertentie waarin hij liet weten dat hij als 'ghequalificeerde ende ordre heb bende van Hare E.E. Moghende, de Heeren Staten van Zeeland andermael' - kennelijk plaatste hij al eerder een bericht - de belanghebbenden in het schip van Jan Vinckaert alias Waterdrincker opriep zich met hun cognossementen en eigen domsbewijzen bij hem te melden 'om te restitueren 't geen alreede uyt het wrack gevist en geborgen is, mits betalende gedane oncosten en berchloon'. Die zomer werd er met groot succes doorgewerkt. Al op 22 juni vroeg Van der Goes Gecommitteerde Raden de opgeviste baren zilver naar de Munt te mogen overbrengen om te laten omzetten in geld.116 Drie leden van het college, Van Vrij bergen, Ingels en De Mauregnault werden hierop op onderzoek uitgezonden.117 Hen werd gevraagd ter plaatse te bekijken of de aanwezige stukken en baren zilver overeenkwamen met de door Van der Goes ingeleverde lijst. De heren moeten tot de conclusie zijn gekomen dat de Zeeuwse grafelijkheid er belang bij had onder scheid te maken tussen gemerkt en ongemerkt zilver. Vele baren bleken namelijk niet alleen van een gewichtsaanduiding voorzien, maar ook van een nummer dat tevens in het cognossement vermeld stond. Anders dan bij het ongemerkt zilver en de losse stukken van achten, was het hierbij voor de eigenaars relatief eenvoudig hun eigendom te claimen.118 Trage afhandeling Over de precieze juridische afhandeling van het geborgene moesten de handela ren, hun advocaten en het gewestelijk bestuur het echter nog wel eens worden. En dat zou nog even duren. Op 10 augustus kreeg Van der Goes toestemming de ongemerkte baren zilver naar de Munt over te brengen teneinde deze in geld om te zetten, maar alleen op voorwaarde dat van alles het gewicht nauwkeurig werd gere- gistreerd.119 Nadat de heren Ingels en De Mauregnault op 4 september uitgebreid rapport hadden uitgebracht, besloot de raad dat degenen die door wettige cognos sementen konden aantonen eigenaar te zijn van gemerkte baren en andere stukken zilver, deze konden terugkrijgen. Uiteraard nadat bergloon en andere kosten in mindering waren gebracht. Al het ongemerkte zilver moest naar de provinciale munt worden overgebracht en in geld geconverteerd. De gevonden smaragden en ringen konden beter nog een tijdlang onder beheer van Van der Goes blijven. Deze zou vanwege zijn uitzonderlijke inspanningen en zeer grote kosten namelijk de helft van alle opgeviste goederen krijgen. Besloten werd dat hij alle kosten voor zijn rekening zou nemen, ook het bedrag waarop het gewest Zeeland recht had ('dat aan de Zeeuwse waterbaljuw verschuldigd was'). Eigenaars of reclamanten kregen de netto wederhelft.120 Van der Goes en de muntmeester dienden extracten van dit besluit te ontvangen. De regeling die hij nu zwart op wit gekregen had, moet bij Van der Goes tot groot enthousiasme hebben geleid, een enthousiasme dat hij breeduit bij zijn familie lijkt te hebben uitgedragen. Op 17 september schreef de Haagse advocaat Adriaen van der Goes namelijk aan zijn broer: 'ons neeff Marcelus heeft een goede partij silver gevist', waarbij hij recht had op een derde 'ende de costen'. Marcelis had hem verteld dat hij zijn winst voor geen honderdduizend rijksdaalders zou geven en dat hij inmiddels al meer dan 75.000 gulden betaald had aan de arbeiders, die maar al te goed wisten wat de waarde was van wat zij ophaalden. Hij 'heeft sijn huys van buyten bijnaer heel doen vergulden', schreef Adriaen en voegde aan die woorden nog enkele andere, opmer-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 33