50 REDELIJKE REYZE
ren tot de conclusie waren gekomen dat een oorlog in het gebied onwaarschijnlijk
was, werden de nodige papieren klaargemaakt en kon de monstering van de be
manning worden voltooid.38
Bij vertrek tekende Megem van de Eendracht een 'Memorie van Papieren en
Documenten' voor ontvangst van de hem meegegeven documenten.39 Deze wa-
No. 1. 't Paspoort van de Westindische Compagnie
2. 't Paspoort van den Turk. No 3300
3. De zeebrief
4. De gezondbrief
5. 't Placaat van Vrede met de Algerine
6. Instructie
7. Monsterrolle
8. Conditie waarop het volk alhier is aangenomen
9. Item als boven tot Amsterdam
10. Notariale accoord met de officieren wegens de recognitie
11. Bootsmansbrieffje
12. Factuur van het cargasoen
13. Item van de halfwinst goederen.
Ook Blonkenbijle kreeg zulke papieren mee. De nummers 1 t/m 5 waren standaard
door de overheid en WIC verstrekte documenten. De andere betroffen interne
regelingen van de Commercie Compagnie.
De instructie bevatte allereerst de regels volgens welke de kapitein zijn commando
moest voeren.40 Het eerste artikel was een aansporing om aan boord een goede
discipline te handhaven, godsdienstoefeningen te houden en vloeken tegen te gaan.
Voor die godsdienstoefeningen waren een bijbel, psalmboeken en een exemplaar
van de 'Christelijke Zeevaard' aan boord.41 Gingen twee schepen samen op weg
dan werd bepaald hoe de onderlinge gezagsverhouding tussen de kapiteins was.
Aangezien het Blonkenbijles derde reis voor de Compagnie was en Megem opper
stuurman bij hem was geweest, had Blonkenbijle het oppergezag. Vervolgens was
er een omschrijving van de te varen route. Alleen in de uiterste nood mochten ze
Engeland aandoen, waar ze dan - indien dat nodig was - aan geld konden komen
door een wissel te trekken op de agent van de Compagnie in Londen, Hermanus
Berens. Afhankelijk van de handelsresultaten op de bovenkust kon de Eendracht
eventueel volgeladen alvast repatriëren. Zo niet, dan moesten ze bij elkaar blijven.
De volgende artikelen behelsden het goed bijhouden van de boeken samen met de
opperstuurman en regelden de opvolging als een kapitein zou komen te overlijden.
Daarna werd omschreven wat de directeuren de meest wenselijke retourlading acht
ten. Ook werd de kapiteins op het hart gedrukt toch vooral goed op te passen, geen
krediet te geven aan wie dan ook en elkaar te steunen als een van beiden zou wor
den aangevallen. Hadden ze onderweg geld nodig, dan konden ze zich in Lissabon
en Curasao wenden tot agenten van de Compagnie aldaar. Zo vaak als mogelijk
was moesten ze de directie schrijven en verslag doen maar vooral trachten te vermij
den Curasao aan te doen. De reden hiervoor was dat de autoriteiten van de West-
Indische Compagnie aldaar van de kapiteins een verklaring onder ede verlangden