REDELIJKE REYZE
55
Op 24 december lichtten beide schepen het anker om noordwaarts door de 'Bokes'
(Bocas del dragón, Dragon's Mouths) in de Caraïbische Zee te komen. Door de
sterke tegenstroom ging dat langzaam, op 27 december moesten ze west van Port
of Spain voor anker gaan. Op de 31e maakte Blonkenbijle van de gelegenheid ge
bruik om een matroos te huren.63 Pas op 2 januari 1739 waren ze de Dragon's
Mouths door en zetten ze koers naar Isla de Margarita. In de middag van 3 januari
lieten ze bij Margarita het anker vallen. De volgende dagen werd enkele keren van
ankerplaats veranderd. Kano's van de wal kwamen met berichten dat een Spaans
wachtschip, de 'Galey' genoemd, westwaarts naar de benedenkust was vertrokken
en er dus goede mogelijkheden voor handel waren.64 Na een paar dagen viel er
echter weinig meer te doen, bovendien wilden de plaatselijke autoriteiten 50 pesos
ontvangen alvorens handel toe te staan.65 Daarom verhuisden ze op 7 januari naar
het eiland Cubagua, in de journalen 'Quabbe' of 'Guava' genoemd. Er viel inder
daad te handelen, hoewel een paar dagen later ook de wacht van Cumana ongeveer
eenzelfde bedrag aan betaling kwam eisen.66 Zelf stuurden ze de sloepen naar de
wal om water te halen en stenen voor ballast. De sloep van de Jonge Jacob bracht
bovendien op 8 januari het lichaam van de op 7 januari overleden matroos Paulis
Adamse aan land om hem te begraven.67 Na enkele dagen waren de handelsmoge
lijkheden uitgeput. Aangeboden werden kleine hoeveelheden huiden en cacao.68
Beide schepen gingen daarom onder zeil naar de Golfo de Santa Fé, in de journalen
de 'Bokkebaai' genoemd, bij het vasteland van Venezuela. Met zonsondergang op
de 15e ankerden ze daar dicht onder de kust en brachten bovendien van het achter
schip een tros naar de wal uit.69
In de Golfo de Santa Fé was elke dag wel handel. Ook was het een goede plaats om
water te halen uit de rivier Santa Fé en allerlei reparaties en opknapbeurten uit te
voeren. Daarnaast waren beide kapiteins steeds bezig de lading binnen het schip te
verplaatsen. De koopwaar moest bij de hand zijn in geval een koper zich voordeed,
maar ook was er in het schip ruimte nodig om ingekochte producten te bergen.
In dit gebied was dat vooral cacao en er werden wat huiden aangeboden. Met de
handelaren kwamen ook de laatste berichten mee over de positie van de Spaanse
wachtschepen. Voorlopig waren die niet in de buurt. Aan boord van de Jonge Jacob
was op 21 januari weer een sterfgeval, de matroos Thomas Andriesen.70
Na ruim een week verplaatsten beide schepen zich in de richting van Barcelona
waar ze op 24 januari voor anker gingen in de Bahia de Pozuelos. Deze naam vin
den we in de journalen verbasterd tot 'Pasje Welles' of 'Passuelles'. Een paar dagen
later werd een ankerplaats iets dichter bij Barcelona gezocht. Dit was duidelijk
een plek met mogelijkheden voor contact met de vaste wal. Elke dag kwamen vele
Spanjaarden aan boord; kano's voerden cacao, Indianen kippen aan en er kon goed
gevist worden.71
Toch gingen ze een weekje later, op 1 februari, terug naar de Golf van Santa Fé waar
ze op 2 februari ankerden in de Bokkebaai, weer met een tros achteruit naar de wal.
Daar was niet veel handel, maar de schepen konden er in alle rust opgeruimd en
schoongemaakt worden, de ingekochte cacao weggeborgen, water gehaald en de
victualiën nagekeken. Een kanovaarder bracht het nieuws dat een Spaanse armada
van Puerto Rico was vertrokken naar Cartagena. Een bark uit Curasao met een
Hollandse schipper, Johannes Houtvat, kwam langs op zoek naar handel. De se
cretarissen hadden er de gelegenheid de administratie in de kladnegotieboeken op