58 REDELIJKE REYZE den gehaald. De nabijheid van Curasao maakte het mogelijk om via de agent aldaar brieven naar Middelburg te sturen.79 Alle victualiën werden nagezien. De stokvis bleek aangevreten door torren en werd op de wal zo goed mogelijk gelucht. De vaten met brood, erwten en gort werden nagekeken, de broodkamer leeggehaald om cacao in te bergen en de ingekochte huiden werden onderin het schip gestuwd. De schepen werden gekrengd om aangetaste delen te kunnen aansmeren en op de Jonge Jacob werden de stengen vervangen. Een Curagaose bark kwam langs die op uitkijk was geweest naar een eskader Spaanse oorlogsschepen. Geruchten hadden de ronde gedaan dat die in Spanje waren uitgerust om Curagao aan te vallen.80 Op de 17e maart was het 'ankerop' richting Curagao. Blonkenbijle noteerde in zijn journaal dat Megem eerst nog een weggelopen jongen moest zien terug te vinden. Megem zelf vermeldde daar niets over. De volgende ochtend arriveerden ze voor de Fuik Baai. Daarvandaan gingen de kapiteins met de sloep naar Willemstad om het laatste nieuws te horen en de agent van de Commercie Compagnie aldaar, Pieter Diedenhove, te spreken. De schepen bleven ondertussen heen en weer varen voor de kust. De orders waren immers om Curagao niet aan te doen.81 De volgende dag kwamen de kapiteins weer terug aan boord, de sloep werd binnenboord gezet en beide schepen gingen onder zeil in westnoordwestelijke richting na in het langsva- ren een saluut van negen schoten te hebben gebracht aan het Fort Amsterdam. Het Fort beantwoordde met vijf schoten.82 Het doel was de benedenkust. Daarmee werden de kusten van Colombia en Panama bedoeld, ongeveer tussen 72° en 80° westerlengte. In het traject van Trinidad tot Curagao hadden ze nagenoeg elke dag peilingen op kusten en eilanden kunnen nemen. Vanaf het passeren van Aruba in de avond van 19 maart werd weer op be stek gevaren. Het was redelijk bestendig weer met een 'bramszeilskoelte', ongeveer windkracht 6 Bft., uit het oosten. In Blonkenbijle's bewoordingen stelde die hen in staat naar het westen te zeilen 'met macht van zeil'.83 Om 12 uur 's middags, op 20 maart, werd op beide schepen 13° NB genoteerd, waarop ze de koers naar west zuidwest verlegden. De lengte werd niet bijgehouden. In de twee journalen vinden we kleine verschillen tussen de bevonden middagbreedtes. Megem vermeldde iets hogere breedtes dan Blonkenbijle en was uitgebreider in het noteren van het ver schil tussen zijn gegist bestek en de gemeten breedte. Volgens zijn berekening zat hij ongeveer elf mijl zuidelijker dan gedacht. De volgende dag bezorgde zijn gegist be stek hem nog meer onzekerheid toen de gemeten breedte, 12°54' NB, hem volgens zijn ene kaart een positie gaf met Cabo de la Vela op 68 mijl westzuidwest, terwijl een andere kaart die hij bij zich had hem dichterbij de vaste wal positioneerde met de kaap op 40 mijl in het zuidwesten. De juiste positie was niet vast te stellen daar er geen land in zicht was. Op 22 maart zagen ze het bergland van Guajira in het zuidoosten. De wind was inmiddels aangewakkerd en kwam uit het oostnoordoos ten. Het plan was geweest bij 'Rio Grande' (Rio Magdalena) te ankeren, maar dat bleek niet te bezeilen. Daarom werd doorgezet in westelijke richting. Tegen zons ondergang hadden ze Punta Canoa bij Cartagena ongeveer 14 mijl in het zuiden. De volgende ochtend, 23 maart, praaiden ze een Spaanse bark. Blonkenbijle liet de kapitein met de sloep aan boord halen. Deze kapitein vertelde dat hij veertien uur tevoren uit Cartagena was vertrokken. Daar lagen volgens zijn zeggen twee Spaanse oorlogsschepen met respectievelijk 54 en 60 stukken geschut klaar om op lorren- draaiers te kruisen. Op de 21e maart was een ander Spaans schip met 24 stukken

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 60