REDELIJKE REYZE
59
naar Portobelo vertrokken. Bovendien waren er in de regio nog meer schepen aan
wezig: een schip met 20 stukken, een paketboot met 18 stukken en drie barken met
ieder 8 tot 10 stukken geschut. Naar zijn mening was handel onmogelijk omdat de
kooplieden niet durfden te komen. Hijzelf was op weg naar Havana.84
Weer onder zeil belegden de kapiteins scheepsraad met de stuurlieden. Besloten
werd om te keren en laverend 'naar boven' (noordwaarts) te gaan. Ze waren toen
op ongeveer 10047' noorderbreedte. Het weer werd echter slechter. Eerst viel de
wind weg met een hoge zee uit het noordoosten. Nadat op 25 maart een zwakke
noordwestelijke wind gewaaid had, wakkerde deze in de loop van de 26e aan tot
een harde wind uit het noordnoordoosten, een 'dubbel gereefde marszeilskoelte'
in Blonkenbijle's bewoordingen. Het was helder weer en er stond 'een brullende
holle zee'. De hele volgende week stormde het uit noordoostelijke richtingen. De
marszeilen moesten worden ingenomen en een rif gestoken in het grootzeil. De
volgende dag werden de zeilen dan weer gezet om vervolgens weer ingenomen te
moeten worden. Ze slaagden erin niet verder zuidelijk in de Golf van Darièn te
raken. De afstand tot de kust bleef een gissing. Op 2 april nam de wind af en tegen
de avond peilden ze Isla Fuerte in het zuidoosten op ongeveer 14 mijl. Beide sche
pen hadden nogal wat schade opgelopen, onder meer lekkages en gebroken tuigage.
Allereerst was het echter nodig weg te komen van de benedenkust. Het volgende
handelsgebied, de zuidkust van Cuba, moest opgezocht worden.85
De Ensenada Maboa, 3 april 19 mei 1739
De koers was noord. Omdat de wind meest noordoostelijk was, moest gelaveerd
worden. Het lukte om geleidelijk aan steeds hoger te komen. Op 8 april waren ze
op 15°46' NB. De volgende ochtend was er verandering van water. Na loden bleek
de diepte verminderd te zijn tot ongeveer 31 meter, ze naderden de banken ten zui
den van Jamaica. In de middag voeren ze met een noordnoordoostelijke koers over
de Bajo Nuevo ondiepten en peilden nergens minder dan 18 meter diepte, al zagen
ze wel branding in het oostnoordoosten. Vanaf het eind van de middag kregen ze
gaandeweg meer diepte en met zonsondergang hadden ze met 82 meter geen grond
meer. Vervolgens werd de koers rond de westpunt van Jamaica gesteld in de richting
van Cabo Cruz op Cuba.86
Door de variabele en soms wegvallende winden hadden ze pas met de zonsopkomst
van 14 april de kaap in het oosten op ongeveer 10 of 12 mijl. Voorzichtig manoeu
vrerend en steeds lodend ging het langs de 'cayen de twee Gebroeders' richting
'Rio Bekanen/Rio Becanes/pequane'.87 Aan het eind van de middag ankerden ze
op 9 meter. In de ochtend was al de jol van de Jonge Jacob naar de wal gestuurd om
inlichtingen te krijgen van de locale vissers. De jol kwam in de nacht terug met een
Spanjaard die vertelde dat twee schepen van de Commercie Compagnie bij 'Boeij'
(Maboa) voor anker lagen, de Wilhem met kapitein Jan Vergouwe en de Vrijheyd
van kapitein Anthonij Laerman.88 Deze schepen waren op17 oktober 1737 respec
tievelijk 16 februari 1738 uit Middelburg vertrokken. Zij hadden een vergelijkbare
reis als die van de Jonge Jacob en de Eendracht bijna achter de rug en zouden op 3
respectievelijk 13 september 1739 weer in Middelburg terug zijn.89 Bij Santa Cruz
del Sur, in het noorden van de Golfo de Guacanayabo, lag bovendien een ander
Nederlands schip onder kapitein Pieter Cooy. De volgende dagen werden besteed
aan water halen en het opknappen van de schepen. In de tussentijd kwamen af en