REDELIJKE REYZE
61
Van Maboa naar Isla de Pinos, 19 mei - 3 augustus 1739
Beide schepen vertrokken de volgende ochtend, 19 mei, om via het 'gat van de
Croon Caay' (Canal Cuarto Reales) in de loop van de middag open zee te berei
ken. Na eerst een westelijke koers aangehouden te hebben koersten ze na twee
dagen noordwest. Op de 22e hielden ze nog iets noordelijker aan om de Jardines
de la Reina in het zicht te krijgen. De lijn van de Jardines volgend peilden ze in de
namiddag van de 23e Isla de Pinos in het noordwesten.95 De volgende dag stuurde
Megem zijn jol naar de wal ter verkenning van een rookpluim. Intussen gingen de
schepen op 15 meter diepte voor anker bij Puerto Francès. De jol kwam terug met
drie Spanjaarden, gestuurd door de Havanese kooplieden. Alles leek in orde te zijn.
De kooplieden vertrokken na twee dagen met de door hen uitgezochte goederen
in de sloep van de Jonge Jacob, waar ook drie man van de Eendracht aan toegevoegd
waren, en met hun eigen kano.96 De schepen gingen ankerop om een eindje verder
in 'baai Lasio' op ruim zeven meter te ankeren.97 Nu was het afwachten. De tijd
werd gebruikt om, zoals gewoonlijk, water en hout te halen: niet alleen brandhout
maar ook hout geschikt voor de vervanging van stengen, ra's en andere reparaties.
Er kon goed gevist worden en er werden kreeften en schildpadden gevangen. Het
was ook een goede gelegenheid om de al ingekochte huiden te inspecteren op in
sectenvraat en de voorraden na te lopen. Op de 30e kwam een kano met twee
vissers langs. Dezen werden aan boord vastgehouden om te voorkomen dat zij de
autoriteiten zouden waarschuwen. Op 9 juni kwam een 'galette' met een Spanjaard
aan boord die verzocht een prijscourant te mogen hebben.98 Hij kocht voor 200
pesos cargasoengoederen van Blonkenbijle en liet wat van zijn handelswaar achter
om tot zijn terugkomst voor hem te bewaren. Hij had geen nieuws over de uit
gezonden sloep, maar verzekerde dat men zich geen zorgen hoefde te maken. Na
drie weken wachten was dan eindelijk op 17 juni de sloep weer terug. Die was in
Batabano op de kust van Cuba geweest en bracht bericht van ruime handelsmoge
lijkheden. Een paar dagen later kwamen een kano en een galette langszij die voor
6.000 pesos te besteden hadden. Het kostte wel dagen van onderhandelen voordat
ze het eens werden over de prijzen. Tot eind juli was het een komen en gaan van
Spaanse kooplieden. Ook de boten en sloepen van beide schepen voeren heen en
weer naar de vaste wal. Soms brachten de Spanjaarden zelf hun huiden aan boord
en namen dan de door hen gekochte cargasoengoederen mee terug. Op andere
dagen gingen de boten van beide schepen met goederen naar de wal en brachten zij
kooplieden en ingekochte producten mee.99 Een aparte trip naar het eiland moest
op 14 juli gemaakt worden om een overboord gevallen en verdronken matroos van
de Eendracht, Jacobus de Nij uit Vlissingen, te begraven.
Op 22 juli bracht de boot van Blonkenbijle het bericht dat de bewaking verscherpt
was. De eerste weken hadden de locale Spaanse autoriteiten geen problemen ver
oorzaakt. Op grond van de afspraak, gemaakt met de Havanese kooplieden, ont
vingen zij 5% van de omzet. Maar nu waren er Spanjaarden, die met hun van
Blonkenbijle gekochte goederen door de boot van de Jonge Jacob naar de wal waren
gebracht, aangehouden en waren hun goederen in beslag genomen. Een galette, die
daarom bij de beide Zeeuwse schepen was teruggekomen, werd onder hun escorte
naar de oostkant van het Isla de Pinos gebracht, vanwaar de galette naar de stad
Trinidad (op de zuidkust van Cuba) ging waar hij op zijn beschermers zou wachten.
De matroos die door Blonkenbijle bij Port of Spain was aangenomen maakte van