De thuisreis 68 REDELIJKE REYZE Jamaica, 4 -16 maart 1740 Op de 1e maart noteerde Blonkenbijle in zijn journaal: 'des avonds waren wij vol- comen claar om onse rijs verder te vervolgen'. Ook Megem was zover.122 Na nog voor de allerlaatste keer water en brandhout te hebben gehaald was het op 2 maart bij het aanbreken van de dag ankerop. Tegen de avond van de 3e maart waren ze de kaaijen uit en hadden Cabo Cruz oostelijk op 16 mijl.123 De koers was allereerst naar Jamaica om de voedselvoorraad, die niet meer toereikend was voor de terug reis, aan te vullen en het laatste nieuws uit Europa te horen. In de ochtend van 7 maart kregen ze ieder een Engelse loods aan boord om hen Port Royal binnen te brengen. Bij het aanlopen van de haven ontmoetten ze een uitvarende Engelse oorlogsvloot onder vice-admiraal Edward Vernon en brachten ze een saluut van negen schoten uit. In het begin van de avond werden ze verplicht binnen schootsaf stand van het Kasteel van Port Royal te ankeren en een wacht aan boord te nemen. Volgens de wachtsman was de Engelse vloot uitgevaren om Havana te nemen. De volgende dag kwam toestemming de haven binnen te lopen en daar op een aange wezen plaats ten anker te gaan, ze mochten echter nog niet aan wal. In de haven lagen verscheidene Engelse schepen en een door de Engelsen genomen Spaanse kruiser. Op de 9e gingen beide kapiteins hun opwachting maken bij de gouverneur in Spanish Town en toestemming vragen victualiën in te slaan die ze nog te kort kwamen voor de thuisreis. Met hulp van de agent van de Commercie Compagnie in Jamaica, Benjamin Bravo, en onder toezicht van een Engelse zeeofficier kwam dat de volgende dagen in orde. Rijst, vlees, erwten, bonen en brood werden gekocht en aan boord gebracht. Een laatste portie water werd gehaald en nog enkele kleine reparaties verricht. Blonkenbijle maakte tevens van de gelegenheid gebruik een paar zaken die hij niet meer nodig had, waaronder de sloep met toebehoren, 532 pond buskruit en wat kleinigheden, te verkopen. Ook Megem verkocht wat kruit aan het Engelse Fort.124 Terwijl ze hiermee bezig waren, arriveerden twee Engelse kaperschepen met drie buitgemaakte rijkbeladen Spaanse schepen. Aan boord van de Jonge Jacob werd dit met jaloerse ogen door de matrozen bekeken. Een aantal van hen wilde veel liever op een kaper varen en vroeg ontslag met uitbetaling van het al verdiende maand geld. Degenen die niet mee wilden doen probeerden hen tegen te houden. Een gevecht ontstond waarbij de gezagsgetrouwen klappen opliepen. Het eindigde er mee dat dertien man werk weigerden en - zonder betaald te zijn - de benen namen naar een Engels oorlogsschip. Twaalf van de dertien deserteurs waren afkomstig uit het buitenland, één kwam uit Vlissingen. Behalve een Duinkerker waren allen in 1738 in Amsterdam aangenomen.125 Vier dagen later kreeg Blonkenbijle van de Engelsen vier Nederlandse matrozen. Deze mannen - ooit gevangen genomen door de Spanjaarden - hadden in november 1739 in Portobelo hun toevlucht gezocht bij de Engelsen tijdens de verovering en verwoesting van die stad door vice-admiraal Vernon. Twee van hen, Lucas Jansen en Matthijs Cijs, waren afkomstig van de Beurs van Middelburg, een schip van de Commercie Compagnie dat voer onder kapitein Joos Vergouwe. Op verkenning uitgestuurd waren zij op12 mei 1738 door een Spaans schip in de buurt van Cayo Tamayo gevangen genomen. Blonkenbijle nam hen samen met een andere man, Jonas Somers, als matroos aan. Over de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2015 | | pagina 70