72
REDELIJKE REYZE
hebben meegemaakt.144 De uitbetaling van de parten in de behaalde handelswinst
moest wachten tot de retouren verkocht waren en een eindafrekening opgemaakt
was. Twee man van de Eendracht, de bottelier Otto van Gasten en de konstabels-
maat Pieter de Meijer, wilden daar niet op wachten en kregen op grond van een
voorlopige calculatie hun twee parten respectievelijk hun ene part uitgekeerd op
29 juli. Daarbij deden ze dan wel afstand van een eventueel gunstiger uitvallende
definitieve berekening.145 Pas op 9 december 1740 werden aan de andere opvaren
den van de Eendracht en de Jonge Jacob de hun toekomende parten uitbetaald. Voor
de Eendracht kwam dat op 85 gulden per part.146 Blonkenbijle had met de Jonge
Jacob meer winst gemaakt, daar was een part 133 gulden waard.147 De gages van
beide kapiteins waren gelijk - 60 gulden per maand - evenals het aantal parten.
Zodoende ontvingen beiden aan het eind van de reis 1.048 gulden salaris, maar
Blonkenbijle kreeg aan emolumenten 3.192 gulden, dus drie keer zijn vaste gage,
tegenover Megem 2.040 gulden. De aan boord ontvangen salarissen laten zich
moeilijk vergelijken met wat aan de wal verdiend kon worden, zeker wat betreft de
kapiteins. Welke functie zou equivalent kunnen zijn aan die van een kapitein in de
transatlantische vaart? Een geschoold timmerman op de werf van de Compagnie
kon 36 stuivers per werkdag verdienen, ongeveer 46 tot 47 gulden per maand, maar
alleen als er werk was.148 Dat was meer dan de 36 gulden die de oppertimmerman
aan boord kreeg.149 Die had echter kost en onderdak, werd de volle reis doorbetaald
en had daarboven nog een aandeel in de handelswinst, op de Jonge Jacob 532 gulden
en op de Eendracht 340 gulden. Op verliesgevende reizen was een scheepstimmer
man echter slechter af. Bij de uitbetaling moest dan nog wel verrekend worden wat
een opvarende tijdens de reis aan de Compagnie verschuldigd was geraakt. Ook
de betaling van de goederen gekocht uit de boedel van de overledenen werd pas
na aankomst van de gage afgehouden.150 De officieren kochten soms sterke drank
of andere artikelen uit het cargasoen. Een matroos ontving bij het afmonsteren
aan gage 209 gulden en 12 stuivers.151 Het is niet na te gaan of het hun toegestane
'gepermitteerd cargasoen' van 75 gulden de matrozen enig financiëel voordeel had
geboden. We weten niet welke goederen zij meenamen.
Het lijkt er dus op dat de afhandeling van zaken met het personeel in pais en vree
was verlopen. Maar in het archiefstuk 'Ontvangen brieven' betreffende de Eendracht
ligt een aan de directeuren gerichte notarieel bevestigde verklaring van de secretaris,
Pieter Berghuijs, gedateerd 21 juni 1740.152 Daarin beschuldigde hij zijn kapitein,
Pieter Megem, van fraude bij de verhandeling van het cargasoen. Er zou een te
korte maatstok zijn gebruikt bij het afmeten van textiel en te weinig gewicht zijn
geleverd. Op de bovenkust had het schip daardoor de reputatie gekregen een 'be
driegersschip' te zijn en bij het zaken doen op het Isla de Pinos was een Havanese
makelaar voor 100 pesos bedrogen. Hij (Berghuijs) zou ook gedwongen zijn ge
weest om de administratie in de cargaboeken te vervalsen. Bovendien had Megem
via Curasao een doosje met goud aan zijn vrouw te Vlissingen verstuurd. Privé zou
hij voor ongeveer 600 pesos cargasoen hebben verkocht. Bij deze verklaring was een
kort wat onbeholpen briefje met datum 23 juni gevoegd, waarin een onbekende
persoon verklaarde dat de stuurlieden Joost [Jebsen] en Willem [Christiaansen]
en de timmerman [Pieter Jacobsen] voor eigen rekening cargasoen hadden ver
kocht bij Maboa. De ondertekening is onleesbaar. Eronder staat wel een kruisje
en de naam Pieter Gommell, maar op de monsterrollen komt een man met deze