SOCIËTEIT 11 op het nationale spoornetwerk. En ten slotte werd de economische integratie ter hand genomen - vooral de afschaffing van de lokale accijnzen was van een niet te onderschatten betekenis. In het geïntegreerde Nederland werd het centrum, Hol land, versterkt en de periferie werd nog meer een periferie.14 Met zijn optreden heeft Thorbecke een aantal essentiële contouren geschapen voor de moderne Nederlandse samenleving, dat wil zeggen de samenleving zoals deze nu nog in grote lijnen bestaat. Het lokale verliest grotendeels zijn betekenis als socio-economische en culturele eenheid. Uit het bestuur verdwijnt het patriarchale aspect: een moreel bestuur wordt een formeel bestuur, waarbij het meer gaat om regels die bepalen wat er gebeurt, en minder om de autoriteit van de persoon van de bestuurder.15 Zoals Zeeman achter zijn apparaten schuilgaat, zo verdwijnt de bestuurder achter wetten en regels. Zeemans gestandaardiseerde en onpersoonlijke wetenschap heeft een equivalent in het gebureaucratiseerde bestuur. Hoe kwamen nu onze twee plaatsen van wetenschap - de genootschappen en het laboratorium - uit deze wastrommel der moderniteit? Valt om te beginnen de opkomst van het wetenschappelijk onderzoek in de negentiende eeuw, met het laboratorium als zijn behuizing, te relateren aan de hierboven geschetste maat schappelijke transitie? Een prachtige casus voor wat er met de universiteiten gebeurde onder de krachten van de negentiende-eeuwse modernisering, biedt een knappe studie van Pieter Caljé over de Groningse universiteit. In zijn analyse laat Caljé zien hoe de universiteit veranderde onder invloed van de transitie van een patriarchale, lokaal georiënteerde samenleving naar een centraal geregeerde en sociaal meer open eenheidstaat. In de eerste decennia van de eeuw zorgde de Groningse universiteit vooral voor de opleiding van de lokale elites. De universiteit werd gedomineerd door de twee hoogste klassen van de Nederlandse samenleving: het patriciaat en de geleerde stand - in die volgorde. Zij deelden een elitecultuur die sterk op de Griekse en Romeinse klassieken was gericht en die een soort smeermiddel was voor de toplaag van de cultureel nog versnipperende Nederlandse samenleving. Zoals gezegd ble ven de lokale elites onder Willem I een sterke positie behouden. Dit nam echter niet weg dat zij - wilden ze invloed houden - steeds beter beslagen ten ijs moesten komen. Ook vóór Thorbecke werden kennis en kunde belangrijker, en er werd dan ook behoorlijk serieus gestudeerd in de negentiende eeuw. Het studierendement was fabelachtig hoog: negentig procent van de studenten legde de studie met goed gevolg af. Studenten begonnen minder jong en studeerden langer (dit laatste was nodig ook: men vond dat studenten té kort studeerden - kom daar nu nog maar eens om). Om zich te verzekeren van de loyaliteit van het patriciaat, handhaafde Willem I het Latijn als voertaal in het hoger onderwijs. Dit belemmerde de toestroom van nieuwe groepen tot de universiteit en schermde de positie van de elite af. Zo was er een status quo tussen enerzijds een naar nationale eenheid strevende vorst, die bekwame lieden zoekt voor het landsbestuur, en de lokale machten anderzijds. Deze status quo raakt verbroken na 1850. De universiteit produceert minder loyale en lokale elites, en in plaats daarvan professionals voor een nationale arbeidsmarkt. Aan het eind van de eeuw behoren hoogleraren en artsen tot de hoogste geledingen van de sociale piramide en doen ze niet langer onder voor het patriciaat. Uit Caljés

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2016 | | pagina 13