14
SOCIËTEIT
heeft beschreven in zijn prachtige proefschrift over de instrumentencollectie van
het Teylers Museum.
Het Teylers Museum gold vanaf het begin als een museum, maar eigenlijk was het
geen museum. Hoe zit dat? Het Teylers Genootschap was een creatie van de laken
koopman Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778), die kinderloos maar steenrijk
overleed. Geheel in de geest van zijn tijd liet hij van zijn nalatenschap een genoot
schap oprichten. Of eigenlijk twee: één voor kunst- en wetenschap en één voor
theologie. Om het genootschap te herbergen, liet hij in Haarlem een fonkelnieuw
stadspaleis bouwen. Het gebouw en zijn collecties kregen al vrijwel meteen de naam
museum, maar dan in een oudere betekenis van een knooppunt en verzamelpunt
van geleerdheid, en meer metaforisch refererend aan de collectie van kennis dan
aan materiële objecten - een tempel voor de muzen. Het Teylers Museum was een
lokaal knooppunt voor collectieve wetenschapsbeleving: inderdaad, een genoot
schap. Onder leiding van de dynamische Martinus van Marum bouwde het Teylers
Museum een indrukwekkende instrumentcollectie en mineraalverzameling op. Een
en ander was samengebracht in de zogenaamde Ovale Zaal.
Interessant is wat er zich in de daarop volgende decennia voltrok. Naarmate veel
instrumenten en de mineralen minder relevant werden voor onderzoek, veranderde
de Ovale Zaal steeds meer in een tentoonstellingsruimte waar deze werkloos gewor
den objecten stonden uitgestald. Tegelijkertijd begon het feitelijke onderzoek zich
af te zonderen. IJkpunt was de komst van Simon Volkert Maarten van der Willigen
(1822-1878), een niet-directe opvolger van Van Marum. Van der Willigen was
een van de eerste onderzoekers pur sang in de Nederlandse natuurwetenschap. Hij
meende ook dat amateurs daarin niets te zoeken hadden. Voor zijn eigen onderzoek
liet hij als een soort Zeeman avant la lettre een apart gebouwtje in de tuin plaatsen.
Niemand scheen te weten wat hij daar precies uitspookte.
Zo voltrok zich een parallelle ontwikkeling: het actuele onderzoek sloot zich af
voor leken en het deel van de collectie dat daarvoor niet meer bruikbaar was, werd
museaal. Dat laatste werd in de hand gewerkt door de opkomst in Nederland van
het algemeen toegankelijke publieksmuseum in de laatste decennia van de eeuw
- het Rijksmuseum zoals we dat kennen, is bijvoorbeeld van 1885. Wat het Tey-
lers Museum betreft gaf vooral de kunstcollectie aanzet voor de transformatie tot
museum-in-de-moderne-zin. De museale instrumentencollectie ging in het kielzog
mee.
Van der Willigens inspanningen voorkwamen niet dat het onderzoek geleidelijk
aan wegdeemsterde. Het bestuur van Teylers deed na 1900 nog één grootse poging
om een centrum voor onderzoek te blijven, toen het niemand minder dan Lorentz
wist aan te stellen. De poging was tot mislukken gedoemd. Hoe kapitaalkrach
tig het ook was, een instelling als het Teylers Genootschap kon geen gelijke tred
meer houden met de onderzoeksfabrieken die aan de universiteiten verschenen.
Het Teylers Museum veranderde onherroepelijk in een plaats van gefossiliseerde
wetenschap. De instrumentencollectie is tot op de dag van vandaag een gezichts
bepalend onderdeel van het museum.
Ook hier zien we enerzijds dat de rol van de lokale regenteske elite - die elkaar in
het Teylers ontmoette - en daarmee de genootschappelijkheid uitgespeeld raakt, en
anderzijds dat het Teylers Museum een functie krijgt in de nieuwe realiteit van de
geïntegreerde natiestaat - een functie die het, als rijksmuseum, nog steeds heeft.