voor natuurwetenschappen en één voor de letteren. Daarmee waren de contou
ren gesmeed die tot de dag van vandaag - of althans tot voor kort - de grondslag
vormen voor de Akademie.25 Dit geldt eveneens voor de taak die de Akademie nu
voor zichzelf zag weggelegd. Zij veranderde in een zelfstandig adviesorgaan voor de
overheid. Belangrijk is dat de Akademie echt een nationaal platform werd met de
daarbij behorende nationale allure en status - nog steeds beschouwen de allerbeste
geleerden het als een eer om lid en actief te mogen zijn.26
16
SOCIËTEIT
Hoewel het Koninklijk Instituut en het Teylers Museum aanvankelijk veel ken
merken deelden met andere genootschappen, en dus ook met elkaar, verlieten zij
op het eind van de eeuw op een totaal andere wijze de door de staat aangejaagde
moderniseringsmachine. Ze hadden dan ook allebei een unieke eigenschap die hun
bijzondere 'selling point' werd in het moderne Nederland: een status als nationaal
adviesorgaan in het ene geval en het bezit van bijzondere collecties in het andere.
Veel minder weten we over hoe het verging met de meer typische provinciale geleer
de genootschappen, zoals het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen.
Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen dateert van 1769. Het stelde zich
zelf ten doel het 'bevorderen en verspreiden van kennis en wetenschap, voorna
melijk met betrekking tot de provincie Zeeland'. Qua type vereniging werd het
voorafgegaan door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, die in 1752
als eerste 'officiële' wetenschappelijk genootschap in de Republiek het licht zag.
Het Zeeuwsch Genootschap spiegelde zich nadrukkelijk aan dit Haarlemmer gezel
schap, al waren er ook duidelijke verschillen. Van het begin af aan was het Zeeuwsch
Genootschap meer op de eigen regio gericht. En meer dan bij de Hollandsche
Maatschappij lag het accent op de humaniora (letteren, geschiedenis, theologie).
Dit heeft met de afkomst te maken: het Zeeuwsch Genootschap kwam voort uit
een Franse leessociëteit, de Hollandse Maatschappij had een natuurwetenschap
pelijke achtergrond.
Opvallend was de enorme breedte van de verzameling die het Zeeuwsch Genoot
schap aanlegde: boeken, manuscripten, schilderijen (na 1801), tekeningen, pen
ningen en munten, objecten van volkenkundige aard (uit Azië en Amerika met
name) en naturalia als opgezette dieren, planten, medische preparaten, mineralen
en houtsoorten. Samen gaven ze een beeld van het Boek der Natuur - een belang
rijke metafoor in die dagen: God had zijn schepping op twee manieren geopen
baard: via de Bijbel en via de natuur zelf. Door het Boek der Natuur te bestuderen,
of te verzamelen, kwam je nader tot God. Natuurstudie was zo een uiterst vrome
bezigheid en stond, het zij nog maar eens gezegd, mijlenver af van de moderne
wetenschapsbeoefening.
Over de ontstaansgeschiedenis en beginperiode van het Zeeuwsch Genootschap
is - mede dankzij grondig werk van Wijnand Mijnhardt en Huib Zuidervaart -
behoorlijk wat bekend.27 Minder goed bestudeerd is de periode die daarop volgde,
toch inmiddels bijna tweeëneenhalve eeuw.
Het Zeeuwsch Genootschap was in die beginperiode in Vlissingen gevestigd, maar
vertrok naar Middelburg toen het in de Franse Tijd in zwaar financieel weer was
geraakt. Het betrok daar het in 1787 door edelman en mecenas Johan Adriaen
van der Perre (1738-1790) in het leven geroepen Museum Medioburgense - een
genootschapsonderkomen, met collecties, dat waarschijnlijk veel weg had van het
Teylers Museum in de begintijd. Volgens Zuidervaart luidden de verhuizing naar