22
ZOETE WAAN
De vooruitgang op allerlei gebied, de verbeterde wijze waarop dijken verdedigd worden,
de voortdurende zorg waarmede door polderbesturen en waterstaat voor dijksverdedi-
ging gezorgd wordt, de invoering van zeer uitvoerige en in allerlei gevallen voorziende
reglementen en verordeningen op polders en dijken betrekking hebbende, hebben zonder
twijfel vóór 1906 de overgroote meerderheid van Zeeland's inwoners in gemoede tot de
overtuiging gebracht, dat thans alles zoo goed geregeld, voorzien en verdedigd was, dat
groote rampen, als waarvan de geschiedenis gewaagd, dat tal van polders overstroomd
werden bij hevige stormvloeden, wel tot de onmogelijkheden behoorden en alleen kon
den voorkomen in vroegere tijden, toen de dijken nog niet zo verhoogd en de verdedigin
gen daarvan van minderwaardig materiaal waren dan nu. Die zoete waan is door het
hoogwater van 12 maart 1906 wreed verstoord?
Uit bovenstaand citaat van de Zeeuwse politicus A.J.F. Fokker kan worden afgeleid
dat de Zeeuwse bevolking zich, ondanks de al eeuwenlange kwetsbare situatie, in de
Zeeuwse delta, volgens hem veilig waande voor overstromingen. De vele overstro
mingen hadden in het verleden vele dorpen doen verdwijnen, soms zelfs complete
eilanden. Maar de Zeeuwse samenleving ging de strijd met het water aan en ont
wikkelde omgangsstrategieën. Dijken werden gebouwd, samenwerkingsverbanden
werden gesmeed en de Zeeuwse waterstaatkundige organisatie professionaliseerde
in de loop der eeuwen.
De focus van dit artikel ligt op een min of meer vergeten ramp: de overstromings
ramp op 12 en 13 maart 1906 in Zeeland. Deze ramp overtrof alle voorgaande
stormvloeden in Zeeland in hoogte en richtte grote schade aan in Nederland, Bel
gië, Duitsland en Engeland. In Zeeland eiste de ramp geen dodelijke slachtoffers,
maar de impact was hoe dan ook groot. Langs de Zeeuwse kustlijn hadden oevers,
dijken en duinen grote schade opgelopen. Een deel van het vee was verdronken
en huizen waren verwoest. Op Tholen, Zuid-Beveland, en in Zeeuws-Vlaanderen
stond een groot deel van de ondergelopen polders drie weken of langer onder water,
waardoor alles wat er groeide afstierf en het land voor lange tijd onvruchtbaar was
geworden.2
Waar rampen gebeuren, wordt de bevolking bruut wakker geschud en tracht men,
in meer of mindere mate, door middel van aanpassingen in de samenleving een
volgende keer te voorkomen. In hoeverre heeft de stormramp van 12 en 13 maart
1906 bijgedragen aan het ontstaan of aan het verder ontwikkelen van leerproces
sen op het vlak van de wijze van herstel en (nood)hulpverlening? Hoe handelden
overheden, bevolking, polders en waterschappen tijdens en na de ramp met betrek
king tot herstel en (nood)hulpverlening? Waren zij voldoende voorbereid op een
mogelijke overstromingsramp en in hoeverre was men bereid een dergelijke ramp
in de toekomst te voorkomen?
Een historisch onderzoek naar een samenleving die herhaaldelijk werd geconfron
teerd met overstromingsrampen past in de state-of-art van de geschiedschrijving op
het gebied van het onderzoek naar ramp en maatschappij. De overstromingsramp
van 1906 is vanuit dit perspectief echter nog niet eerder onderzocht. De relevantie
van dit type onderzoek is groot, want lessen zijn van elkaar en van voorgaande
gebeurtenissen te leren. De mate waarin overstromingsrampen in het collectieve
geheugen bewaard blijven, is bovendien belangrijk in het vormen van een risicobe-