ZOETE WAAN
25
onder anderen door de rechtshistoricus S.J. Fockema Andreae beschreven vanuit
institutioneel oogpunt. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw pleitte de rechts
historicus H. van der Linden echter voor een bredere aanpak waarbij de ontwikke
ling van het landschap in het onderzoek moest worden betrokken. In het verlengde
hiervan sprak de Vereniging voor Waterstaatsgeschiedenis in de jaren tachtig de
doelstelling uit 'de beoefening van en de belangstelling voor de waterstaatsgeschie
denis te bevorderen', waarbij het onderzoeksveld zo breed mogelijk moest worden
afgebakend.16 Denk aan de technologisch historische benadering van hoogleraar
techniekgeschiedenis H. Lintsen en de ecologische, milieuhistorische invalshoek
van historicus J. van den Noort.17 Hoogleraar waterstaatsgeschiedenis Petra van
Dam introduceerde op haar beurt de idee van de 'amfibische cultuur'. Hiermee
bood zij een uitgangspunt voor verder onderzoek naar culturele aanpassingen aan
overstromingen over een langere termijn en wees op de maatschappelijke relevantie
van deze vorm van onderzoek.18 Tot slot zijn binnen het onderzoek naar overstro
mingsrampen en samenleving voor historicus Toon Bosch leerprocessen, herinne
ringscultuur, hulpverlening en natievorming vaak terugkerende thema's.19
In het kader van dit artikel zijn de onderzoeken van de Duitse historicus Guido
Poliwoda en Pfister van belang. Poliwoda onderzocht de wijze waarop de Saksi
sche samenleving omging met de herhaaldelijke overstromingen van de Elbe tus
sen 1784 en 1845. Hij beschreef hoe men in die periode steeds succesvoller werd
in het beheersen van het natuurgeweld. Poliwoda maakte daarbij onderscheid in
leermomenten op de korte en leerprocessen op de langere termijn die zelfs konden
leiden tot evolutionaire ontwikkelingen. Door deze driedeling werden actoren en
effecten van veranderingen van elkaar gescheiden en gaven zij op die wijze een
helder inzicht in de wijze waarop leerprocessen zich ontwikkelden. Poliwoda haalt
hierbij de Amerikaanse geograaf R.W. Kates aan, die stelt dat leerprocessen nooit
zullen voortvloeien uit individuele rampen op zich.20
Pfister wijst voor een gedegen onderzoek van een ramp op de gangbare onder
verdeling in noodtoestand, herstel en wederopbouw en benadrukt het belang van
onderzoek over een langere periode. De drie fases geven ieder op zich inzicht in de
maatregelen die zijn genomen en eventuele leerprocessen die daaruit voortvloeien.
In de eerste fase zijn, voornamelijk in het rampgebied zelf, tijd en leiderschap van
cruciaal belang voor de noodhulpverlening en schadebeperking. De tweede fase
staat in het teken van een zo snel mogelijke terugkeer naar het dagelijks leven.
Het herstel van dijken, dammen, wegen en andere infrastructuur vormen dan ook
de hoogste prioriteit. Tegenover de noodhulpverlening in de eerste fase, speelt in
deze fase de structurele hulpverlening, die de gevolgen van een ramp op de langere
termijnen moet voorkomen, een belangrijke rol. Hiervoor is (financiële) steun van
overheden en bevolking hard nodig. Men kan vooral in de laatste fase niet ontko
men aan een kritische blik op de toekomst om een volgende ramp zoveel mogelijk
te voorkomen.21 Pfister onderstreept daarbij het belang van herinneren voor de
ontwikkeling van leerprocessen. Bij een herhaaldelijke confrontatie met de gevol
gen van een ramp zal de herinnering eraan sterker blijven bestaan in het collectieve
geheugen.22 Zo spreekt Pfister van een 'Katastrophenlücke' in Zwitserland. Door
dat men hier tussen 1882 en 1976 van rampen nagenoeg verschoond was gebleven,
was het risicobewustzijn uit het collectief geheugen verdwenen. Toen Zwitserland
in 1986 werd getroffen door een grote brand in het chemische bedrijf Sandoz,