ZOETE WAAN
33
in de zeedijk te dichten doordat de vereiste materialen ontbraken, in het dorp Wals
oorden werd daarentegen direct met het herstel van de zeedijk begonnen, zodat een
doorbraak werd voorkomen.60 Ook in de directe omgeving werden beschermende
maatregelen genomen, maar dit kon niet voorkomen dat meerdere polders onder
liepen aangezien de binnendijken 'van geen of weinig hoogte' waren, zoals Hooger-
waard in een van zijn rapportages vermeldde.61 De verschillende waterschappen van
de polders rond Walsoorden en Kloosterzande gingen direct over tot het afsluiten
van de duikers en het verhogen van de binnendijken.62 Het verkeer met Kloos-
terzande, dat bijna een meter onder water stond, verliep moeizaam en werd met
bootjes hervat.63 In de ondergelopen Van Alsteinpolder kon het vee grotendeels in
veiligheid worden gebracht. Het merendeel van de inwoners van de polder had niet
op tijd kunnen wegkomen en moest door de marechaussee met een roeiboot van
de zolders worden gered.
Rijksoverheid en provincie
Uit de doorgenomen archiefstukken blijkt dat tijdens de noodsituatie op 12 en
13 maart het meeste werk op lokaal en provinciaal vlak werd verricht. De minis
ters P. Rink (Binnenlandse Zaken) en J.D. Veegens (Waterstaat, Handel en Nij
verheid a.i.) informeerden op 13 maart naar de stand van zaken en wensten van
de situatie en de genomen maatregelen op de hoogte gehouden te worden.64 Op
14 maart brachten minister Veegens en de hoofdinspecteur-generaal van Rijkswa
terstaat W.F. Leemans nog een bezoek aan Zeeland om persoonlijk te vernemen
hoe de situatie op dat moment was.65
Commissaris van de Koningin A.J. Roest onderhield als centrale figuur de com
municatie tussen de verschillende partijen en deed dat op verdienstelijke wijze.
Daarnaast rapporteerde hij regelmatig aan de betrokken ministers over de stand
van zaken in de overstroomde gebieden. Hierbij baseerde hij zich op de rapporta
ges van hoofdingenieur Hogerwaard, de betrokken burgemeesters en de besturen
van de getroffen waterschappen en polders. De provincie werd daarnaast voor een
belangrijk deel vertegenwoordigd door de opzichters en ingenieurs van de Pro
vinciale Waterstaat. De dienst onder hoofdingenieur Hogerwaard stond bekend
als een strak geleid apparaat waarbinnen de ingenieurs een grote zelfstandigheid
bezaten. Met name de opzichters, maar ook de ingenieurs waren in de eerste
dagen na de ramp nagenoeg dagelijks ter plaatse om de stand van zaken in ogen
schouw te nemen. Hun bevoegdheden gingen daarbij overigens niet veel verder
dan de polderbesturen bij hun werkzaamheden van advies te voorzien. Aangaande
de te nemen maatregelen was Hogerwaard duidelijk: deze dienden in hoofdzaak
uit te gaan van de besturen van de betrokken polders en waterschappen.66
Uit bovenstaande valt af te leiden dat de reactie op de noodsituatie hoofdzakelijk
gericht was op het beperken van de schade en het redden van mensen. Zoals Pfister
aangaf, kunnen tijd en leiderschap hierbij doorslaggevende factoren zijn als het
er om gaat die doelstellingen te verwezenlijken. Inzake het beperken van de schade
en de noodwerkzaamheden lag het initiatief voornamelijk bij de polders en
waterschappen. Dit was niet ongebruikelijk gezien de Zeeuwse traditie waarin
polders en waterschappen van oudsher over grote autonomie beschikten. Maar
niet overal bleek het vereiste leiderschap aanwezig. Vaak stond het versnipperde
waterschapsbestel efficiënt handelen in de weg. Er ontstonden onoverzichtelijke