40 ZOETE WAAN van de calamiteuze Suzannapolder, maar ook de gemeente Sint-Annaland, de Oudelandpolder, de Ravensoordpolder en het PWC bij aan de kosten.112 Zuid-Beveland In Zuid-Beveland gingen de herstelwerkzaamheden moeizaam van start. In de Nieuw-Olzendepolder probeerde men het water weg te laten lopen door de schei- dingsdijk tussen de Nieuw-Olzende- en de Molenpolder door te steken, maar deze ingreep mislukte. Vervolgens werd de duiker afgesloten en begon men met het verhogen van de scheidingsdijk, zoals reeds geadviseerd was door de ingenieur van Provinciale Waterstaat. Het bestuur van de naastgelegen Breede Watering Bewesten Yerseke sloot eveneens de duiker in de scheidingsdijk met de Molenpolder af om deze waterkerend te maken.113 Ingenieur Coomans wees het bestuur er overigens op dat de zeedijk doordat deze bebouwd was en daardoor onvoldoende kwaliteit had. De voorwaarden van onderhoud waaronder de vergunningen voor de bouw waren afgegeven, werden volgens hem onvoldoende nageleefd.114 Voor het dichten van de doorbraak in de zeedijk van de Nieuw-Olzendepolder werd half april een voorstel ingezonden door het dijksbestuur. Dit voorstel omvatte twee mogelijkheden, waarbij de eerste alleen gericht was op herstel, maar de tweede ook op verhoging en verzwaring. Hoewel de eerste mogelijkheid goedgekeurd werd, wezen hoofdingenieur Hogerwaard en Gedeputeerde Staten op de verantwoordelijkheid van het bestuur met betrekking tot de veiligheid van de polder en zijn inwoners.115 Hieruit blijkt een grote zelfstandigheid van de polderbesturen in de besluitvorming. De provincie ging niet tot het uiterste van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving haar boden zoals de bevoegdheden op basis van de wet van 1855 en artikel 38 van de Wet van 1900 om in geval van onvoldoende handelen van de eigenaar de uitvoering van noodzakelijke werken te bevelen. In het geval van de Karelpolder drongen Gedeputeerde Staten ove rigens wel aan op verhoging van de zeedijk. In eerste instantie waren de eigena ren van plan die op de oorspronkelijke hoogte terug te brengen, maar ingenieur Coomans wees hen op de gevaarlijke toestand voor de omliggende polders.116 In het geval van de Stroodorpepolder werd zelfs op basis van artikel 38 van de Waterstaatswet van 1900 door Gedeputeerde Staten bevolen de scheidingsdijk te verhogen. De situatie was dan ook alles behalve veilig aangezien er aan de schei- dingsdijk met de Tweede Bathpolder nog niets was gedaan. Oorzaak hiervan was dat de eigenaar wilde afwachten tot bekend was of de Bathpolder herdijkt ging worden. Ingenieur Coomans twijfelde eraan of men zich wel voldoende bewust was van de risico's. De dijk van de Stroodorpepolder diende immers als zeedijk zolang de Tweede Bathpolder nog onder water lag. Coomans had inmiddels de omliggende polders geadviseerd de nodige maatregelen te nemen aangezien bij een volgende stormvloed de kans groot was dat de Stroodorpepolder zou inun deren. Na het bevel van Gedeputeerde Staten ging de eigenaar snel over tot ver hoging van de dijk.117 De situatie in de Bathpolders kwam al gauw in een impasse terecht. Meermaals meldde Hogerwaard dat na de doorbraak niet direct werd begonnen met het her stellen van de schade.118 De hoofdopziener van de Domeinen in Zeeland verzuchtte dat er zo snel mogelijk iets gedaan moest worden aan de gevaarlijke situatie van de spoorwegdam, maar:

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2016 | | pagina 42