Wederopbouw en herinneren 44 ZOETE WAAN deze polders in Tholen.134 Een tweede opvallende verandering vloeide voort uit de maatregel van 6 april 1906. Hiermee wees de provincie de waterschappen en polders nadrukkelijk op het belang van verhoging en verbetering van de eerste binnendij ken. Zoals in het voorafgaande werd aangegeven, was de lijn die de provincie volg de, dat in eerste instantie de dijksbesturen bepaalden welke maatregelen er werden genomen. Provinciale Waterstaat ging hierbij in principe niet verder dan het geven van advies. In geval van nood beschikte de provincie slechts over beperkte middelen om een bestuur tot het nemen van maatregelen te kunnen dwingen. Het besluit van 6 april 1906 was bedoeld als voorlopige maatregel en bleek later een eerste stap naar een verdere uitbreiding van de bevoegdheden van de provincie te zijn. Tot slot de oprichting van het PWC. Hiermee liep Zeeland zeker in vergelijking met andere provincies niet voorop. Zoals de voorzitter van de Amsterdamse Com missie al aangaf, zal het uitblijven van overstromingsrampen een belangrijke oor zaak zijn geweest voor de late totstandkoming van een dergelijk comité. Van belang is dat men in de jaren na de watersnood van 1906 is voortgegaan met een verdere professionalisering van het PWC, een beleid dat zich na de overstromingen in 1911 uitbetaalde in een snellere totstandkoming van de hulpverlening. Tot lange tijd na de overstromingen werd men op veel plaatsen nog direct gecon fronteerd met de gevolgen ervan. Desalniettemin kwam het dagelijks leven lang zaamaan weer op gang en werd de blik op de toekomst gericht: een volgende ramp moest worden voorkomen. Tot slot zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre er een herinneringscultuur ontstond rondom deze calamiteit, aangezien herinneren een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van een zeker risicobewustzijn. Het Zeeuwse boerenbedrijf Uit de rapporten van de Rijkslandbouwleraar bleek dat de directe schade enigszins meeviel doordat ten tijde van de overstroming slechts een klein deel van het areaal in het overstroomde deel bebouwd was en de veestapel voor het merendeel gered had kunnen worden. Aan hen die gebrek hadden aan veevoer was bovendien direct hulp verleend, zodat zij hun vee niet tegen een veel te lage prijs hoefden te verko pen. De vanwege kleine oogsten dalende werkgelegenheid werd opgevangen door de grote vraag naar dijkwerkers.135 De indirecte schade daarentegen was groot. De meeste gronden hadden lange tijd onder water gestaan (zie tabel 2), waardoor zij onvruchtbaar waren geworden.136 Zij waren hierdoor in waarde verminderd en de eigenaars gingen gebukt onder hoge polderlasten vanwege de dijkwerkzaamheden. Met name de kleine boeren, van wie er in de overstroomde gebieden veel waren, zouden zonder de hulp van het PWC de nadelige gevolgen van de overstromingen niet te boven zijn gekomen. De ontheffing van de pacht voor 1906 voor de pach ters van het Kroondomein kwam als geroepen en vond veel navolging. De gemiste pacht werd overigens door de eigenaars aan het PWC opgegeven en in veel gevallen vergoed.137 Zo goed en zo kwaad als het ging, waren de boeren die zomer begonnen met de werkzaamheden op hun land, maar veel van de getroffen polders zouden dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2016 | | pagina 46