ZOETE WAAN 51 tegen het voornemen van de provincie. Zo waren de polders en waterschappen vooral bang voor verlies van hun autonomie en te hoge financiële lasten.186 De aard rijkskundige Beekman (1906) zag hoe dan ook geen nut in het idee van verhoging van de binnendijken. Hij achtte het van veel groter belang een einde te maken aan de grote versnippering binnen de Zeeuwse waterstaatszorg door reorganisatie van de polders en waterschappen. Hoewel Hogerwaard deze mening deelde, geloofde hij dat de tijd hiervoor nog niet rijp was. Zo stuitten herhaaldelijke pogingen van uit de provincie om tot een reorganisatie over te gaan op verzet van de polders en waterschappen.187 Bovendien geloofde Hogerwaard ook niet dat de waterschappen en polders de noodzaak van reorganisatie nog zouden voelen, aangezien de meesten hun zeedijken inmiddels weer op orde hadden gebracht.188 Ondanks alle bezwaren zette de provincie door en was de wijziging van het Alge meen Reglement in oktober 1907 een feit.189 Vraag is of de aanpassing het bedoelde effect heeft gesorteerd. Aan de hand van de staten van herstel die werden bijgehou den van 1906 tot 1910 is te zien dat slechts enkele polders en waterschappen in die periode zijn overgegaan tot het verbeteren van de binnendijken. Uit de Provinciale Verslagen in de tien jaar na de overstromingsramp van 1906 blijkt bovendien dat de provincie de wettelijke mogelijkheden slechts sporadisch gebruikte. Daarbij kwam dan nog dat zij zich in haar besluiten vrij mild uitdrukte met termen als: 'werd in overweging gegeven', 'werd aanbevolen', 'werd uitgenodigd tot' en 'de aandacht werd gevestigd op'. Een aantal keren werden verbeteringen bevolen op basis van artikel 38 van de Waterstaatswet, maar hiertegen werd nogal eens bezwaar aangete kend. Slechts één keer deed de provincie een beroep op artikel 17 van het Algemeen Reglement dat de plicht tot verhoging en verzwaring van de eerste binnendijken inhield.190 Herinneringscultuur rond de watersnood in 1906 Nog in hetzelfde jaar van de overstromingen werden verschillende betrokkenen geëerd en geridderd. Getuige de summiere berichtgeving hierover in de Zeeuwse kranten lijkt van een verder herdenken echter weinig sprake te zijn geweest.191 De peilschaal in de haven van Tholen ter herinnering aan de overstroming is al lang verdwenen, net als het steentje dat in de Vogelsangsedijk bij Oud-Vossemeer was geplaatst ter herinnering aan het bezoek van de koningin.192 Ook nu heeft de ramp van 1906 weinig bekendheid, overschaduwd als hij is door de herinnering aan de watersnood van 1953. Op twee plaatsen zijn nog directe verwijzingen naar de ramp van 1906 terug te vinden. Op de hoek van de Hofstraat en de F.D. Rooseveltstraat in Oud-Vossemeer staat een paaltje met daarop de datum en de hoogst gemeten waterstand. Een tweede gedenkteken is nog te vinden langs de provinciale weg aan de Tasdijk, aan de rand van Kloosterzande. Hoewel in omvang indrukwekkender dan het paaltje in Oud-Vossemeer is het monument op de weg naar Kloosterzande gemakkelijk over het hoofd te zien. Het is geplaatst op het punt tot waar het gebied onder water had gestaan en waar Koningin Wilhelmina uit de auto stapte toen zij op 23 maart 1906 het getroffen gebied bezocht. Het reliëf op het monument verbeeldt de verschrikkingen tijdens de overstromingen: een ondergelopen boerderij, een groep mannen die bezig is een dijk te behouden en een groep vluchtelingen. Eronder staat de inscriptie 'Ter herin-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2016 | | pagina 53