SOCIËTEIT 7 Vanzelfsprekend begint de allereerste Blaubeenlezing met een Zeeuw: Pieter Zeeman (1865-1943), de bekendste Zeeuwse natuurkundige uit de moderne tijd. In deze lezing geldt hij als de personificatie van de geleerde die zich terugtrekt in zijn laboratorium om zich volledig te richten op fundamenteel onderzoek. Dit type geleerde vormde de afsluiting van een ontwikkeling gedurende de negentiende eeuw waarin de universiteiten zich de wetenschapsbeoefening grotendeels toe-eigenden en onttrok aan de omliggende maatschappij. Wat gebeurde er met andere plaatsen van wetenschap, zoals het Zeeuwsch Genootschap?1 Zeeman werd geboren in Zonnemaire op Schouwen-Duiveland. Zijn vader was dominee, maar Pieters belangstelling ging meer uit naar aardse dan naar meta fysische zaken: al vanaf zijn vroegste jeugd bezat hij een onstuitbare drang om de - zowel dode als levende - natuur te bestuderen. Ooit lag hij urenlang op een schuurdak om het noorderlicht te observeren. Zeeman deed de HBS in Vlissin- gen en studeerde vervolgens in Leiden bij de grote fysici Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928) en Heike Kamerlingh Onnes (1853-1926). In 1896, hij was toen assistent van de experimentator Kamerlingh Onnes, deed Zeeman de ontdekking die hem naam en faam bezorgde: het Zeemaneffect. Zonder op de technische details in te gaan, komt het Zeemaneffect erop neer dat wanneer je een preparaat van bijvoorbeeld keukenzout zodanig verhit dat het gaat gloeien, het uitgezonden licht verandert als dit preparaat in een magneetveld wordt geplaatst. De spectraal lijnen van het licht blijken zich ieder apart in meer lijnen op te splitsen, als het magneetveld wordt geactiveerd. Dit splitsen van spectraallijnen was ogenschijnlijk een glansrijke bevestiging van de grote synthese van het elektromagnetisme van Lorentz, 's werelds leidende theoretische fysicus op dat moment (later bleken de zaken wat ingewikkelder te liggen, maar dat doet hier niet ter zake). In 1902 ont vingen Lorentz en Zeeman samen de Nobelprijs voor natuurkunde.2 We maken een sprong. In 1923 kreeg Pieter Zeeman, die kort na zijn ontdek king hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam was geworden, een eigen laboratorium, speciaal voor zijn onderzoek. De realisatie had een lange aanloop gekend - de Eerste Wereldoorlog had onder meer voor vertraging gezorgd - maar toen het laboratorium eindelijk werd opgeleverd, stond er ook wat: een peperduur onderzoeksinstituut voor magneto-optisch onderzoek, met de meest geavanceerde instrumenten, speciale onderheiing en een klimaatinstallatie, en dit alles smaakvol afgewerkt met marmer. Zeemans laboratorium was het eerste Nederlandse instituut dat puur voor onder zoek in de natuurwetenschappen was gebouwd: er was geen centrale collegezaal, studenten kwamen er pas binnen na hun kandidaats, en alleen als ze er iets te zoeken hadden. In die zin vormde het Physica, zoals het lab heette, het eindpunt van de ontwikkeling naar een wetenschap waarin het zuiver onderzoek als legitiem en zelfs als hoogste doel gold voor de hoogleraren en de universiteiten. Het is de ontwikkeling van geleerdheid, anders geformuleerd, die zich afsluit van de omlig gende samenleving, de ontwikkeling van wetenschap in eenzaamheid. Deze zich afsluitende wetenschap is het leidmotief in deze lezing. Pieter Zeeman had precies wat hij wilde, en deed precies wat hij wilde. Hij was een teruggetrokken experimentator, die het gelukkigst was tussen zijn apparaten, metend en sleutelend aan opstellingen. Het grotere geheel, de grote vragen leek

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2016 | | pagina 9