De Veerse rederijkerskamer in een tijd van verval1 DE VEERSE REDERIJKERSKAMER 103 Als PJ. Meertens in 1943 zijn Letterkundig leven in Zeeland publiceert, noemt hij de opkomende rederijkerij als een van de twee stromingen die in de vijftiende eeuw de literatuur in Zeeland vorm beginnen te geven.2 Rederijkerskamers waren broe derschappen of gilden met voornamelijk mannelijke leden die zich oefenden in de kunst van retorica en in de andere vrije kunsten.3 Daarbij kan gedacht worden aan het schrijven en voordragen van liederen, gedichten en ook toneelstukken. Vol gens Meertens was de invloed van de rederijkerskamers op de ontwikkeling van het Zeeuwse culturele leven in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw niet licht te onderschatten. De rederijkerskamers hadden binnen de Zeeuwse cultuur een prominente positie ingenomen. Recenter onderzoek heeft inderdaad aangetoond dat de rederijkerskamers zich tussen 1500 en 1650 in Holland en Zeeland in het hart van het culturele leven nestelden.4 Na 1650 begint voor de rederijkerij een onomkeerbare periode van verval. Van Dixhoorn concludeert in zijn proefschrift Lustige geesten dat er tussen 1680 en 1750 zoveel kamers verdwijnen dat er in 1750 nog maar zeven over zijn.5 Het gaat om drie kamers in Haarlem, de kamer Missus Scholieren in Veere, en drie kamers in Zuid-Beveland. Waarom zoveel kamers in de Noordelijke Nederlanden verdwenen en juist deze zeven (samen met een groot aantal kamers in de Zuidelijke Nederlan den) bleven bestaan, is niet duidelijk.6 De nieuwste literatuurgeschiedenis voor de achttiende eeuw, Worm en donder, herhaalt Van Dixhoorns conclusie dat de kamers 'eind zeventiende eeuw al in verval geraakt [zijn]' en voegt eraan toe dat ze 'hoog stens iets voor plattelanders' werden.7 In het licht van deze feiten valt het archief van de kamer Missus Scholieren uit Veere bijzonder op. Dit archief omvat namelijk documentatie van de kamer uit de periode 1530-1796.8 Deze periode van ruim tweeënhalve eeuw beslaat de gehele bestaanstijd van deze rederijkerskamer en voor de laatste helft van die periode geldt dat de rederijkerij toen bijna overal al verdwenen was. Van het archief van Missus Scholieren is echter niet alleen de lengte van de gedocumenteerde periode uniek, maar ook de inhoud van de documentatie. In het archief bevinden zich namelijk zeven handgeschreven verzenboeken in folioformaat met door de Veerse rederij kers geschreven gedichten. Die gedichten werden gemaakt voor de bijeenkomsten die in de winter wekelijks gehouden werden.9 De teksten zijn gedateerd tussen 1681 en 1794. Het gaat om een collectie van duizenden gedichten die is aangelegd in een periode waarin de meeste rederijkerskamers verdwenen. De gegevens in de verzenboeken worden ondersteund door de inhoud van drie rekeningboeken uit de periode 1590-1793 in hetzelfde archief. Verder zijn er nog drie versies van de statuten van de kamer overgeleverd. Deze stukken samen maken het mogelijk het rederijkersleven van Veere van binnenuit te onderzoeken. De verzenboeken met de rekeningboeken en de statuten kunnen inzicht geven in de zelfwaardering van de Veerse rederijkers in deze periode en in de waardering die de rederijkers toe kenden aan hun eigen productie. Dit archief vormt zo een unieke toegang tot de denkwereld van een rederijkerskamer in de nadagen van de rederijkersbeweging, waardoor mogelijk meer duidelijk wordt over de oorzaken van de verdwijning van de rederijkerij.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2017 | | pagina 105