Spatiale grenzen: fysiek en symbolisch
DE VEERSE REDERIJKERSKAMER
105
nen afgeleid worden uit de statuten van de kamer, de rekening- en verzenboeken,
het boek Iets van Henrik Antoni Tollé uit 1790 en het handschrift Het kort berigt
nopens de Veersche Rederijkkamer van rond 1793. De laatste twee teksten zijn ge
schreven door de Veerse rederijker en predikant Tollé en bevatten veel feitelijke
informatie over praktijken van Missus Scholieren aan het eind van de achttiende
19
eeuw.19
De analyse van de praktijken betreft allereerst de grenzen van plaats en tijd van het
spel, zoals de plaats en tijd van de bijeenkomsten van de kamer. Verder worden de
regels geanalyseerd die golden tijdens de activiteiten van deze bijeenkomsten. Als
laatste wordt onderzocht of er behalve de verzenboeken nog andere media in het
spel van de kamer betrokken waren. Gingen de rederijkers daar dan op dezelfde
manier mee om als met de verzenboeken?
De focus ligt op de periode 1680-1795, de periode waarin de verzenboeken ge
schreven zijn en de rederijkerscultuur in verval raakte. Het eerste rekeningboek
(1590-1660), het eerste gedeelte van het tweede rekeningboek (tot 1680) en de
instellingsbrief uit 1530 blijven buiten beschouwing, omdat in deze tijd de rede
rijkerscultuur nog in volle bloei was en er bovendien uit die periode geen literaire
productie van Missus Scholieren bewaard gebleven is.
Vergaderruimtes in de statuten
De instellingsbrief van Missus Scholieren uit 1530 en de herziene versie van 1608
wijzen geen specifieke ruimte aan waar de rederijkers vergaderden - al wordt in
de inleiding bij de statuten van 1608 wel Veere als vestigingsplaats van de kamer
genoemd.20 Beide documenten geven wel een paar aanwijzingen hoe een ruimte
voor de leden van Missus Scholieren tot een vergaderruimte werd.21 Artikel 25
spreekt over het uithangen van het 'tanneel van de camer', het blazoen van de ka
mer waarop het devies en de verbeelding van de naam van de kamer gestaan zullen
hebben.22 Wanneer dit tanneel uithing, mochten de leden van de kamer die dat
zagen volgens artikel 25 'daer commen op heur lieder gelagh'.23 Het woord
'daer' is niet gespecificeerd en kan naar allerlei ruimtes verwijzen van waaruit het
tanneel kon uithangen.
De vergaderruimte kende verder nog verschillende symbolische grenzen, die be
paalde categorieën personen systematisch uitsloten van het betreden van de verga
derruimte. Rederijkers die de regels van de statuten overtreden hadden, mochten
er niet binnenkomen. Leden van het gezelschap konden ook alleen iemand mee
nemen binnen de vergaderruimte als daarvoor toestemming verkregen was van de
overdeken, prins en dekens.24 Volgens hetzelfde artikel mochten vrouwen in het
geheel geen vergaderingen bijwonen, tenzij het vrouwen van onbesproken gedrag
waren of meisjes die in een toneelstuk speelden dat de kamer opvoerde.25 Rederij
kers die zich aan de regels hielden konden echter ook niet zomaar de vergaderplaats
betreden. Zij dienden bij een vergadering van de kamer bij binnenkomst eerst de
overdeken, prins of dekens en de 'compagnie' die daar bijeen was blootshoofds te
begroeten.26 Deed een rederijker dat niet, dan riskeerde hij elke keer een geldboete.
Deze specifieke begroeting was alleen verplicht als in de kamer het gezelschap van