Temporele grenzen: wanneer werd er vergaderd? Tijden Rederijkers kwamen in het algemeen op zondag bijeen, een bijeenkomst die in Zeeland meestal kolve genoemd werd.53 Waarschijnlijk kwamen de Verenaren ook op zondag bijeen, want de verkiezing voor prins en dekens vond volgens de akte van 1608 plaats op de eerste zondag van september.54 Volgens diezelfde statuten moesten de rederijkers dan 'beginnen te colven s avonds ten vier uijren ende ten zeven uyren godt loven ende dancken'.55 Rond 1703 veranderde deze praktijk. Dat blijkt uit een vraag in de verzenboeken waar door de prins gevraagd werd wat de redenen waren om voortaan niet meer op zondag te vergaderen, zoals in het verle den gebeurde.56 Verschillende antwoorden brachten in dat de rederijkers de zondag meer aan God wilden wijden of dat hun vrouw niet wilde dat zij die avond weg zouden zijn.57 Blijkbaar had de praktijk om op zondag bijeen te komen langzaam zijn vanzelfsprekendheid verloren en concurreerde die aan het begin van de acht tiende eeuw met andere huiselijke en godsdienstige gewoonten. Dit laat zien dat het spel van de kamer niet helemaal buiten het dagelijkse leven stond, want juist morele verplichtingen uit het gewone leven leidden tot een verandering in de dag van de bijeenkomsten en dus tot een verandering in de praktijken van het spel van Missus Scholieren. 110 DE VEERSE REDERIJKERSKAMER De verzenboeken bewijzen dat de vergaderdag in de achttiende eeuw geregeld ver anderde. Er is op vrijwel alle dagen van de week vergaderd. Aan het eind van de eeuw is het de dinsdag geworden, waarop 's avonds van half zes tot acht uur een bijeenkomst plaatsvindt.58 De tijden van de bijeenkomst waren dus veranderd, wellicht omdat pas vergaderd kon worden als de werkdag voorbij was. Dit zou opnieuw een aanwijzing zijn dat de temporele begrenzingen van het spel vooral afhankelijk waren van het alledaagse leven. Audiënties Behalve grenzen van dag en tijd kon nog een extra temporele grens aangebracht worden. Artikel 29 van de akte van 1608 noemt dat audiëntie of gehoor geven.59 Wanneer een van de leden van het bestuur van de kamer het woord wilde of een van de leden het bestuur verzocht om gehoord te worden, dan werd er met een belletje geklingeld. Dat was voor de overige aanwezigen het sein om stil te zijn. De persoon die audiëntie gevraagd had, kon dan zijn zegje doen. Werd deze spreker vervolgens gestoord in zijn voordracht, dan moest de stoorzender direct een boete betalen. Deze praktijk was niet uniek voor de Veerse kamer, want andere kamers hadden ook dergelijke regels.60 In de context van het spel betekende de mogelijkheid tot audiëntie echter een extra mogelijkheid tot begrenzing in tijd. Binnen de kamer was het geluid van het belletje namelijk het begin van een afgebakende tijdsperiode met een eigen regel die luidde: niet praten of anderszins het spreken hinderen tot dat de spreker uitgesproken is. De audiëntie vertoont zo binnen het spel van de kamer zelf ook weer kenmerken van een spel: er is binnen de vergaderruimte dan namelijk sprake van een afgebakende tijdsperiode met eigen regels die een succesvol verloop van de audiëntie moeten garanderen. Uit deze spelkenmerken blijkt de grote waarde die ongestoorde voordracht voor de kamer had.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2017 | | pagina 112